in Taal

Liever een blauwe maandag dan een blue monday

Komende maandag is zogenaamd de somberste dag van 2025, niet omdat Trump wordt geïnaugureerd, maar omdat het blue monday zou zijn, ‘deprimaandag’. Deze onzin is in 2005 de wereld in geholpen om consumenten te verleiden begin januari alvast een zomervakantie te boeken. De mythe werd snel ontmaskerd, maar blue monday bleef een begrip dat jaarlijks – vaak kritiekloos – nagalmt.

Doe mij maar de Nederlandse blue monday, als in ‘hij is een blauwe maandag in dienst geweest’, zoals het voorbeeld in de Van Dale luidt. Een blauwe maandag is hier een korte periode. Het woordenboek stelt dat een blauwe maandag oorspronkelijk een dag was waarop men niet werkte. Dat is verwarrend, want vaak spreken mensen over een blauwe maandag in de context van werk.

Meer uitleg verschaft Onze Taal. ‘Blauw’ stond vroeger ook voor ‘onbetekenend, nietig, van weinig waarde’. Een blauwe maandag was dus ‘een maandag van geen betekenis’. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal vermeldt een andere herkomst, aldus Onze Taal: een blauwe maandag was ‘een korte periode waarin men niet hoefde te werken en ging vervolgens ook in het algemeen korte periode betekenen’.

Volgens de omstreden ‘wolverfhypothese’ stamt de blauwe maandag als vrije dag uit de wolververij. Blauw geverfde wol hing ’s maandags te drogen, dus hadden de wolververs die dag vrij. Wellicht – nu schakel ik over op de fantasie – waren sommige wolververs op maandagen kort elders in dienst. Andere namen een hobby of volgden een cursus, waardoor een zin als ‘ik heb ooit nog een blauwe maandag Grieks gestudeerd’ nu ook vertrouwd klinkt.

Geschreven voor de Volkskrant