Onze honden maken dikwijls een ommetje door het bos achter het huis en komen soms terug met ledematen van wilde paarden die vermoedelijk zijn gedood door wolven (locatie: Noordwest-Spanje). Hoewel het ‘ontmoeten’ van een wolf zeldzaam schijnt te zijn, ben ik in het bos toch op mijn hoede, en vanaf de nabijgelegen heuvel tuur ik – tevergeefs – om me heen in de hoop er een te spotten.
Waar ik er wel een ontwaarde, was vorige maand bij een boekwinkel in Amsterdam. Op de voorkant van essaybundel Wolven op het ruiterpad van Tijs Goldschmidt prijkte een man in camouflagepak die door een wolf aan de mond wordt gelikt. Twee hoofdstukken gaan over de wolf, voor mij reden de bundel te kopen. In het essay Canis vinex, dat in 2015 in NRC verscheen, munt Goldschmidt de term ‘wolfsverwachting’ om het verlangen een wilde wolf te zien, uit te drukken.
Ik ben blij met dit woord: het vangt wat ik zelf ervoer maar niet in één woord wist te zeggen. Het klinkt als ‘weersverwachting’, maar weer is er altijd, je hoeft er niet op te wachten, de vraag is alleen in welke hoedanigheid. Het lijkt meer op ‘Messiasverwachting’, waarbij hetgeen verwacht wordt eveneens specifiek is genoemd. Mijn wolfsverwachting is groter (hoger?) dan mijn Messiasverwachting; waarschijnlijk spot ik eerder een wolf dan dat ik Christus door het bos zie wandelen, maar ik sta overal voor open.
Ik lijd ook aan zwijn-, hert- en vosverwachting, in één woord ‘wildverwachting’. Zoals Goldschmidt schrijft: ‘Het is opwindend te weten dat je tijdens een wandeling [een wild dier] zou kunnen ontmoeten. Het hoeft niet eens echt te gebeuren om toch iets toe te voegen aan de ervaring.’
Geschreven voor de Volkskrant