Het is twee voor half zeven als Rudi wakker wordt van het langzaam in kracht toenemende licht en geluid van zijn Philips-wekkerradio. Hij snuit zijn neus, luistert naar het nieuws op Radio 4 en loopt na het weerbericht op zijn pantoffels naar beneden om de verwarming en de waterkoker aan te zetten. Onder de douche spoelt hij zijn aanzienlijke neus met zout water.
Zijn ontbijt bestaat uit twee crackers met oude kaas en komkommer. Tijdens het kauwen snuift hij af en toe de warme damp op die uit zijn glas biologische kruidenthee wasemt. Na het ontbijt poetst hij zijn tanden met zijn elektrische tandenborstel, stopt een gestreken zakdoek in de binnenzak van zijn colbert, trekt zijn jas aan, en vertrekt naar kantoor.
In de lift ruikt het naar hond, gelukkig komt Ali vandaag. Rudi staat met zijn rug naar de spiegelwand en staart tevreden naar zijn gevlochten Santoni-Milano’s. Het glimmende leer steekt prachtig af tegen de vaalblauwe linoleumvloer. Buren die instappen schenkt hij een warme glimlach, en als de deuren op de begane grond weer openschuiven wenst hij ze een fijne dag. Ruim voordat hij bij zijn postvak arriveert – RVM Goedhardt, 750, NEE-NEE – haalt hij zijn sleutelbos uit zijn jaszak en slingert die een keer of vier rond zijn wijsvinger.
Op de gang treft hij Leontien. Ondanks haar nachtdienst maakt ze een frisse indruk, met haar levendige rode krullen. Hij lacht naar haar. ‘Goedemorgen. Een bloederige nacht gehad?’
‘Ha, buurman. Het viel mee, slechts zeven aanrijdingen en een of andere dronken vent die van zijn fiets was gevallen.’
‘Slechts zeven?’ vraagt hij met gespeelde schrik, waarbij zijn forse wenkbrauwen en neusvleugels tegelijkertijd een sprongetje maken.
‘Ach, een valpartijtje meer of minder. De mens had nooit op twee benen moeten gaan lopen als je het mij vraagt. Ik kan zelf ook niet wachten tot ik weer lig, ik ben kapot.’
‘Nou, dat is je niet aan te zien Leontien. Slaap lekker alvast.’
‘Dank je Rudi.’
Glunderend pakt hij de krant uit zijn postvak en stopt die op weg naar de parkeergarage in zijn schoudertas. Tussen de auto’s door wandelt hij naar zijn berging, zijn schoenen klakken aangenaam tegen de stenen vloer. Zijn fiets buiten stallen zou efficiënter zijn, maar hij heeft pas een nieuwe Gazelle Grenouille gekocht en wil geen enkel risico lopen. Bovendien komt hij graag in de garage, op de weeë benzinegeur na een fijne plek. Hoe verder hij richting zijn berging loopt, hoe meer lampen er oplichten. Door buizen in het plafond hoort hij zo nu en dan water stromen.
Voor hij bij zijn eigen berging aankomt passeert hij die van Leontien. Hij treft haar fiets slordig aan, zoals wel vaker: onderuitgezakt, het stuur gedraaid, het zadel tegen de muur. Hij tilt haar fiets rechtop, haar zadel voelt nog warm aan. Het is een hard, oud model van Brooks, een lap versleten leer over een laagje schuimrubber, dat aan de voorkant iets naar buiten puilt. Rudi kijkt over zijn schouder, niemand te zien. Hij buigt zich voorover, brengt zijn neus tot vlak boven het zadel en snuift de geur diep op: een tere, fijne geur, als van verse abrikozen op een julidag in Frankrijk, of honingzoete melk waarin beschuit oplost. Een geur vol belofte, met een heerlijke vanzelfsprekendheid, omdat het voor hem een bekende is, de geur van de ochtend. Hij houdt de lucht lang in en blaast hem dan met korte stootjes uit, zoals bij een mislukte niesbui.
Fluitend verlaat hij de parkeergarage, stapt op zijn fiets en sluit zich aan bij de nog geringe stoet fietsers die zich op dit uur van de dag al van huis naar werk of school begeven. Hij fietst rustig. Bij zebrapaden remt hij voor voetgangers, tot ergernis van andere fietsers, maar normen zijn normen. Zoals wel vaker staat hij nu als voorste voor een rood stoplicht. Er passeert een bezemwagen van de gemeente, en een paar auto’s later een ambulance, zonder sirene.
Naast hem, met het voorwiel half over de streep die het fietspad van de weg scheidt, komt een blonde vrouw op een mountainbike tot stilstand. Ze draagt een zwarte legging met drie strepen aan de zijkant, die haar benen nog langer doen lijken, en maakt de indruk net uit de sportschool te komen. Goedemorgen, denkt Rudi. Hij bestudeert haar benen van het puntje van haar felgekleurde sportschoenen, waarmee ze maar nauwelijks de grond kan aanraken, tot aan haar smalle sportzadel, een Selle Royal zo te zien. Haar benen zijn slank-gespierd, als van een gazelle. Door het lage stuur zit ze voorover, met haar billen naar achteren. Misschien hadden we inderdaad op vier benen moeten blijven lopen, denkt Rudi, gelukkig hebben we de mountainbike uitgevonden. Achterop het zadel, in het verlengde van de naad van haar legging, staan aaneengeschreven een S en een R. Bovenop zit een soort spleet, wellicht voor de aerodynamica, of om het gewicht te minimaliseren. Rudi ademt diep in door zijn neus. Een mooie ochtend.
Bij groen licht schiet het Selle Royal-zadel weg. Rudi volgt het met zijn ogen tot het bijna uit het zicht is, waarbij hij zich een geurlint voorstelt dat hij langzaam door zijn neusgaten naar binnen trekt. Even later staat hij weer vlak achter de blonde vrouw voor een rood stoplicht. Uiteindelijk staan we met z’n allen voor hetzelfde stoplicht, mompelt hij in zichzelf, waarop de vrouw even omkijkt. Hij glimlacht, maar het is te laat, ze kijkt al niet meer. Opnieuw bestudeert hij hoe het smalle zadel tussen haar dijen verdwijnt. Zou ze gedoucht hebben na het sporten?
Het stoplicht springt op groen, Rudi en de vrouw rijden weg. Als ze een meter of drie gefietst hebben komt van achter hen een scooter aangescheurd. Erop zitten twee jongens met poffige jassen met bont aan hun capuchons. Het fietspad is maar smal, en de rechtermouw van de achterste bontkraag blijft bij het inhalen net lang genoeg achter het kaarsrechte mountainbikestuur hangen om de vrouw uit balans te brengen. Rudi ziet het gebeuren: haar stuur klapt naar rechts, ze verliest haar evenwicht en wordt door de zwaartekracht genadeloos tegen het rode asfalt gesmeten.
Rudi knijpt van schrik hard in zijn remmen. Hij kijkt van de vrouw naar de scooter. De bestuurder heeft vaart geminderd, de jongens kijken om, maar rijden dan vrijwel direct weer door, met handgebaren alsof de vrouw een vreselijke misdaad begaan heeft. Ze ligt roerloos op de grond met haar fiets tussen haar benen. De punt van haar zadel prikt tegen haar billen.
Rudi wil afstappen, maar bedenkt zich, pakt zijn iPhone uit zijn binnenzak, swipet naar rechts om die te ontgrendelen, maar opent op die manier per ongeluk de camera. Verdomde smartphones. Tien seconden later heeft hij de centralist aan de lijn, en daarna de meldkamer ambulancezorg. Hij legt uit wat er gebeurd is en dat het om een vrouw van begin dertig gaat die dringend hulp nodig heeft. ‘De ambulance komt eraan,’ zegt de telefoniste.
Rudi zet zijn blinkende Gazelle Grenouille op de stoep en haalt het sleuteltje eruit. Als hij op de vrouw en haar mountainbike afstapt komt ze in beweging. Hij hurkt naast haar. ‘Je maakte een behoorlijke smakkerd,’ zegt hij. ‘Weet je nog welke dag het is? Kun je staan?’ Ze duwt haar fiets van zich af, vanuit haar wenkbrauw sijpelt een druppel bloed over haar wang. Haar legging is gescheurd bij de knie.
‘Sjeminee,’ zegt ze. ‘Oef, dat doet pijn zeg.’
‘Kun je staan?’ vraagt Rudi. ‘Kom, ga even daar zitten.’ Hij knikt naar een bankje. Een wandelaar met een leren jas vraagt of alles onder controle is. ‘Ja hoor, dank u,’ antwoordt Rudi. Hij haalt zijn zakdoek tevoorschijn en geeft die aan de vrouw. ‘Houd deze maar tegen je hoofd, dan haal ik je fiets even.’ Er zit een flinke slag in het wiel, geen beste kwaliteit zo te zien. Een handrem bungelt terneergeslagen aan een remkabel. De terreinfiets heeft geen standaard dus parkeert Rudi hem tegen de achterkant van het bankje. Het zadel voelt nog warm aan. Hij gaat naast de vrouw zitten. ‘Gaat het?’ vraagt hij nog eens. ‘Oei, je hebt een flinke wond zeg!’ Rudi legt de hand waarmee hij zojuist het zadel vasthield over zijn mond, alsof hij zijn verbijstering wil uiten. Wat hij ruikt doet hem aan gesmolten suiker denken.
‘Altijd die kut-Marokkanen op die scooters,’ zegt de vrouw.
‘Waren het Marokkanen? Ze reden wel als malloten. En nog doorrijden ook, de schoften.’
‘Ja, echt hè? Niet normaal toch?! Zullen we de politie bellen?’
‘De politie?’ antwoordt Rudi, een beetje van zijn apropos gebracht door de eerste persoon meervoud. ‘Nee, ik denk niet dat we dat moeten doen. Denk je dat dat iets uitmaakt?’
‘Natuurlijk,’ zegt ze.
‘Oké, uhm, maar wat gaan we dan zeggen? Dat het twee Marokkanen op een scooter waren? Ze zullen wel denken…’
De vrouw lacht. ‘Dat is ook wel zo, ja.’ Er loopt nu een traan over haar wang.
‘Ik heb wel ambulance gebeld,’ zegt Rudi. ‘Je leek wel bewusteloos.’
‘O,’ zegt de vrouw verrast. ‘Nou, dat was misschien ook niet helemaal nodig.’
‘Beter het zekere voor het onzekere,’ zegt Rudi. ‘Je fiets is trouwens flink gehavend, daar kun je niet meer op fietsen.’
Een grote ambulancebroeder met zwarte krullen kijkt naar de vrouw, terwijl een magere met een snor een formulier invult. Rudi staat achter het bankje, met zijn duim in de gleuf van het Selle Royal-sportzadel. ‘Je hoeft niet met spoed naar de eerste hulp,’ zegt de grote verpleger, ‘maar we gaan wel foto’s maken.’ Op haar wenkbrauw plakt hij een pleistertje dat op een klein vlinderdasje lijkt. ‘Stap maar voorin.’
‘Mag dat ook later?’ vraagt de vrouw. ‘Ik heb zo nog een afspraak, best belangrijk.’
De verpleger kijkt haar bedachtzaam aan.
‘Doe nou maar wat deze meneer zegt,’ zegt Rudi. ‘Wie weet is het toch gebroken.’
‘En mijn fiets dan?’
‘Die zet ik voor je in het rek.’
‘Nou, vooruit dan.’ Ze geeft hem het sleuteltje van haar spiraalslot. ‘En bedankt dat u me helpt, meneer…’
‘Goedhardt. Rudi Goedhardt.’
Ze lacht. ’Nou, u doet uw naam eer aan meneer Goedhardt. Mijn naam is Amber.’
Rudi tilt haar gehavende mountainbike glimlachend naar het fietsenrek. Terwijl hij voorovergebogen het sleuteltje in haar spiraalslot frummelt, snuffelt hij vlug even aan haar sportzadel. Een delicaat mengsel van lavendel en soepvlees walmt langs zijn neusvleugels naar binnen, met een accent van roomboter. Hij wordt haast misselijk van opwinding. Terwijl de verplegers nog een formulier invullen, gaat hij bij het portier staan. ‘Zal ik vragen of ze de zwaailichten aanzetten?’ zegt hij. Ze lacht. Hij geeft haar haar sleuteltje terug en zegt dat ze de zakdoek mag houden. ‘Weet je wat? Ik doe mijn slot ook om je fiets. Dat schrikt extra af. Laat hem bij het ophalen maar aan het rek hangen, dan haal ik ‘m er wel weer vanaf, ik heb altijd een reservesleutel bij me.’ Hij geeft haar zijn sleuteltje. ‘Wil je me wel iets beloven Amber?’
‘Wat dan?’
‘Dat je er het sleuteltje niet zult gebruiken om stiekem mijn nieuwe fiets te stelen.’
Ze lacht. ‘Ik beloof het, bedankt.’
Als de ziekenauto de hoek om is, snelt Rudi zich met zijn slot naar de mountainbike. Hij buigt zich over de fiets en perst zijn neus in de nu koude zadelspleet, terwijl hij halfslachtig zijn slot door de spaken van het voorwiel trekt. Hij snuift haar geur nu royaal op, en laat het aroma als een milde bries in zich komen. Een rijk geschakeerd geurenstelsel stroomt zijn neusgaten binnen, karamel en room, met kruidige boventonen die hem aan koninklijke tuinen doen denken. Zijn forse neusvleugels dijen uit als opengaande bloemen, en haar geuraura – dat ook elementen van zijde, tijm, en de kurk van bijzondere cognac bevat; en een muskustinctuur vermengd met olie van bottende rozenknoppen, zalm en kaneel – brengt zijn reukzin in een haast totale, extatische begoocheling. Hij heeft zich nog nooit zo prettig gevoeld.
Na enige tijd – hoe lang precies? hij weet het niet – komt hij weer bij zinnen, verschrikt van de verlammende toestand waarin het geraffineerde zadelbouquet hem gebracht heeft. Hij klikt het kettingslot dicht en legt zijn vingers teder om de zadelpen, als om de hals van een kitten, met zijn wijsvinger op de klem waarmee je zo’n zadel verstelt. Met een enkele beweging is het gedaan. Even later belt hij zijn kantoor.
‘Francine, luister, ik ben vandaag iets later, ik heb net een vreselijk ongeluk zien gebeuren.’
‘Och, jee, meneer Goedhardt. U is toch niets ergs overkomen?’
‘Nee, mij niet, maar het gebeurde vlak voor mijn neus.’
‘Ik hoor het, u hijgt ervan.’
‘Ik ben geweldig geschrokken Francine. Midden op het fietspad, een jonge vrouw, een scooter… Luister, ik moet ophangen. Cancel mijn afspraken voor vanochtend.’
Gehaast fietst Rudi terug naar huis, opent de garagedeur en fietst naar zijn berging. Leontiens fiets staat nog steeds keurig tegen de muur. Hij zet zijn Gazelle Grenouille op de standaard, opent zijn berging en stapt naar binnen. Uit zijn schoudertas haalt hij het Selle Royal-zadel tevoorschijn, voorzichtig, alsof het een broze Ming-vaas betreft. Hij snuift er nog eens goed aan en ontwaart nog steeds die verrukkelijke geuren die hem even geleden in totale extase hebben gebracht. Vanaf de hoek van de plank pakt hij een plastic zak, schrijft er met blauwe viltstift de naam ‘Amber’ op, drukt met duim en wijsvinger de sluitstrip dicht en zet het ingepakte zadel op de plank, tussen de andere zadels.
‘Rudi, ben jij daar?’ Hij schrikt ervan, wil snel het licht uitdoen en zijn hok verlaten maar Leontien staat al in de opening. ‘Wat staat mijn fiets keurig tegen de muur, zeg. Heb jij dat gedaan?’ Ze lacht. ‘Ik dacht dat jij allang weg was. Wat heb je trouwens veel zadels!’
‘Uhm,’ zegt hij. ‘Ja. Dat zijn… relatiegeschenken.’ Met zijn hand tast hij langs de binnenmuur van zijn berging, waar hij een ouderwetse fietspomp heeft staan.
‘Ah, relatiegeschenken. Nou, misschien heb je voor mij nog eens een nieuwe, hij begint aardig te slijten.’
Rudi knipt het licht van zijn berging uit. Hij voelt een druppel zweet langs zijn rug lopen. Even overweegt hij haar direct een ander zadel aan te bieden, maar ze overvalt hem. ‘Ik moet ervandoor,’ zegt hij.
‘Ik ook,’ zegt Leontien. ‘Een vriendin belde dat ze een ongelukje gehad heeft en vroeg of ik kon langskomen. Ik kon toch niet slapen dus ik ga maar even.’
‘Ah, wat goed van je,’ stamelt Rudi.
‘Ja. Ik had nooit die eed moeten zweren.’
‘Nou, ga maar gauw dan.’ Hij heeft het houten uiteinde van de pomp nu te pakken en trekt hem naar zich toe. ‘Zeg, rare vraag,’ zegt hij, ‘maar die vriendin van jou, heet die toevallig Amber?’
Leontien lacht naar hem terwijl ze haar fiets van het slot haalt. ‘Nee, hoezo?’
‘Och, zomaar.’
‘Doei Rudi, fijne dag.’
Dit verhaal schreef ik in het najaar van 2017 aan de Schrijversvakschool, onder begeleiding van Rob van Essen