In de hoogvliegende luchtvaartroman Anomalie van Hervé le Tellier stuitte ik op het archaïsch klinkende woord ‘oudewijvenzomer’. In welke zin het precies stond heb ik niet weten te achterhalen, want het boek is reeds naar mijn broer in Brazilië verstuurd, die in de jaren na zijn emigratie zijn milde heimwee heeft weten te sublimeren tot een passie voor vliegtuigen. Le Tellier – althans: vertaler Andreas Dijkzeul – gebruikt het om de zomerse dagen aan het begin van de herfst mee aan te duiden.
De door mij zo dikwijls met veel plezier geraadpleegde Van Dale definieert ‘oudewijvenzomer’ als ‘nazomer (september, oktober) met mooi hogedrukweer’ en voegt toe dat ‘de tuin- en veldspin’ in deze periode ‘draden spinnen die door de lucht zweven en in het gezicht voelbaar zijn’ – een ervaring die mijn moeder er vaak toe bewoog mijn vader te vragen of hij even in haar hals kon kijken of daar misschien een spinnetje liep. Deze draden worden ‘herfstdraden’ of ‘najaarsdraden’ genoemd.
Ton den Boon schreef in Trouw dat met de ‘oude wijven’ uit dit woord oorspronkelijk ‘schikgodinnen uit de boreale (Noordse) mythologie’ werden bedoeld, ‘die volgens overlevering onze levensdraden spinnen’ – vandaar het verband met de tijd van het jaar. In Germanismen in het Nederlandsch (1925) schrijft A. Moortgat dat oudewijvenzomer een ‘ongewettigde vertaling’ is van het Duitse Altweibersommer.
De oudewijvenzomer is ongeveer hetzelfde als de ‘sint-michielszomer’, die staat voor ‘de dagen rond eind september, wanneer die mooi weer geven’, de ‘allerheiligenzomer’, ‘een tijd van zomers weer in de herfst’ en de ‘Indian summer’, ‘een korte tijd van mooi weer in het begin van oktober’. Op Wikipedia wordt nog kond gedaan van een sint-gummaruszomer en een sint-maartenszomer.
Door de opwarming van de aarde zal deze nazomerse periode steeds langer duren.
Geschreven voor de Volkskrant