Twee jaar geleden kreeg ik een rondleiding door Lelystad van Joris van Casteren, schrijver van het boek Lelystad. Ik studeerde geschiedenis in Nijmegen. Met twee andere studenten volgde ik de gloednieuwe Engelstalige master. Er waren geen buitenlandse aanmeldingen, het meest exotische exemplaar was een Limburgs meisje dat elke week een andere haarkleur had.
Voor een vak over utopische staatsprojecten gingen we op excursie naar Flevoland. Op een koude winterochtend reden we in de stationwagen van onze opleidingscoördinator naar Lelystad. Er was geen navigatiesysteem aan boord, wel een uitgeprinte routebeschrijving. Op de snelweg misten we een afslag en in Lelystad draaiden we per ongeluk de Houtribdijk op, richting Enkhuizen. Pas na vier kilometer konden we via een P-plaats een U-bocht maken.
We waren een klein uur te laat, Joris van Casteren stond op ons te wachten bij een gemaal. Hij droeg een fluwelen blazer, de straffe wind had een rode gloed over zijn wangen geblazen. ‘Het gaat,’ zei hij toen we arriveerden. ‘Ik heb gisteren veel gedronken.’ Hij nam plaats op de bijrijdersstoel en navigeerde ons door verschillende nieuwbouwwijken. Halverwege kregen we koffie en koekjes bij zijn vader thuis. Dat was toppie, bedankt daarvoor.
Joris van Casteren groeide op in Lelystad. In zijn boek verweeft hij de stadsgeschiedenis en zijn jeugdherinneringen tot een zwarte komedie over een mislukte nieuwbouwstad. Die komedie begint in 1918, wanneer het parlement instemt met het plan van Cornelis Lely om de Zuiderzee leeg te pompen. Na Lely’s dood in 1929 wordt geopperd om de toekomstige polderhoofdstad naar hem te vernoemen. Sommige leden van de Zuiderzeeraad twijfelen: ontwikkelt de stad zich niet naar verwachting, dan zal het ‘minder gelukkig’ zijn om Lely’s naam eraan te hebben verbonden.
Gerenommeerd stedenbouwkundige Cornelis van Eesteren begint zich in de jaren veertig voor de stad te interesseren. Hij heeft wel wat ideetjes voor een gunstige stadsontwikkeling. Lelystad moet een ‘yin en yang-achtige’ stad aan het water worden, met genoeg culturele faciliteiten, dan komt het wel goed. De Dienst der Zuiderzeewerken huurt hem in als adviseur. Die dienst gaat echter niet over de stadsbouw, daar gaat de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders over. Na een mislukte poging tot samenwerken wordt Van Eesteren weggestuurd en beginnen de pragmatici van de Rijksdienst met het ontwerpen van Nederlands eerste nieuwbouwstad.
De eerste pioniers arriveren in 1967, daarna volgen vooral probleemgezinnen uit Amsterdam. Lelystad ontwikkelt zich niet naar verwachting, er zijn veel ruzies en misdrijven. In 1976 besluiten de ouders van Joris van Casteren om naar Lelystad te verhuizen. Zijn vader kan er aan de slag als hoofdmeester op een progressieve basisschool, zijn moeder ziet het niet zo zitten. Binnen drie jaar scheiden ze. Ze blijven wel in Lelystad wonen.
Op school hoort Joris van Casteren hoe bijzonder het is om in Lelystad te wonen. ‘Wij waren bevoorrechte pionierskinderen, de eerste trotse bewoners van een stad die door de mens op de bodem van de zee was gebouwd.’ De kinderen vervelen zich echter te pletter, vandalisme tiert welig. Met vriendjes klimt Joris bijvoorbeeld op een dak waarop in elektrische letters DE BOER SUPERMARKT staat geschreven:
Een van de jongens had een papiertje bij zich. ‘De U, de R, de K en de T moeten uit,’ zei hij. Wolfgang en ik ontfermden ons over de K en de T. Ik greep de K vanachter beet en sjorde aan het snoer dat er door de kiezels naartoe leidde. De letter K was hoger dan ik. Het waaide enorm. Ik zag de school van mijn vader en het gebouw van de verstandelijk gehandicapten waar mijn moeder werkte. ’s Avonds lichtte ons resultaat scabreus op.
Als puber ontdekt hij de poëzie, via een televisiedocumentaire over de Vijftigers. ‘Ik zag morsige oude mannen met ongekamde haren in rokerige ruimtes onsamenhangende teksten uitkramen.’ Hij leert wat een metafoor is, Lelystad is het tegenovergestelde:
In Lelystad waren de dingen eenvoudig zoals ze waren. Een brievenbus was een brievenbus, een parkeerplaats een parkeerplaats. Bomen leken niet op kromgegroeide gestalten, ze waren keurig netjes aangeplant. Niets leek ergens anders op, alles leek op zichzelf. Lelystad was een serum tegen de verbeelding.
Hij leent dichtbundels bij de bibliotheek en gaat met een goedkope fles wijn op straat zitten lezen — een stil protest tegen zijn omgeving. Niet veel later besluit hij dat hij schrijver zal worden.
Lelystad is een literaire afrekening met een mislukte stad. Joris van Casteren stelt dat nergens expliciet, maar de klungeligheid van het nieuwbouwproject toont zich in alles wat hij schrijft. Daarin schuilen de tragiek en de humor van dit verhaal: het contrast tussen de utopische visie en de belabberde realiteit, en de droge en ironische manier waarop Van Casteren dat beschrijft.
Alles wat eens op een voetstuk stond zet hij met simpele woorden terug in de polderblubber. Neem zijn introductie van Lely, geestelijk vader van de Zuiderzeewerken: ‘Cornelis Lely was een dikkige man met een puntbaard. Hij gaf zijn kinderen en kleinkinderen degelijke cadeaus. Lely kon een zware stoel aan één poot optillen en noten kraken in zijn hand.’ Van Casteren zet Lely neer als mens, als een bijzondere man weliswaar, maar met een hoog huis-tuin-en-keukengehalte. Hetzelfde doet hij bij Van Eesteren: ‘Op een najaarsdag in 1959 liep Cornelis van Eesteren met een paar medewerkers van de Dienst der Zuiderzeewerken over het drassige land. Een zwerm muggen vloog achter hen aan.’ De banaliteit van ‘degelijke cadeaus’ en ‘een zwerm muggen’ doet de autoriteit van deze grote meneren teniet.
Van Casteren gebruikt geen weelderige taal. Zijn stijl is sec en zijn metaforen spaarzaam en simpel. Een verstandelijk beperkte jongen met gezwollen ledematen ziet eruit ‘als een michelinmannetje’, een magere buurman met twee rottweilers glijdt ‘als een waterskiër’ achter de beesten aan. Zijn mooiste metafoor beschrijft de betonnen televisietoren, een van de oudste gebouwen van Lelystad: ‘Het leek een gigantische injectienaald die de soma gaf waar bewoners zich de hele dag aan laafden.’
Die laatste komt uit ‘De ontdekking van de metafoor’, het mooiste en belangrijkste hoofdstuk. Het bevat ook een van de grappigste passages. In Lelystad kijkt iedereen elke dag naar televisie en bij gebrek aan andere voorbeelden modelleren de mensen hun gedrag op series als Beverly Hills:
In het laatste jaar van de middenschool ging een leerling van onze school dood. Mijn klasgenoten reageerden zoals Steve en Kelly reageerden toen in de serie iemand doodging. In de pauze huilden meisjes in groepjes, jongens leunden tegen een muurtje en staarden peinzend voor zich uit. Het ging er niet om of je wel of niet verdrietig was — bijna niemand kende de jongen — het ging erom dat je je op een bepaalde manier gedroeg als zoiets gebeurde.
Later hoorden we dat de jongen zich in het hanggedeelte van zijn kledingkast met een riem om zijn nek had afgetrokken, waarna hij de riem niet los wist te krijgen. De rector van Scholengemeenschap Lelystad had een emotionele toespraak in de aula gehouden, waarin hij ons allemaal waarschuwde voor de gevaren van wurgseks. Niemand wist wat hij aanmoest met dat nieuws, zoiets gebeurde in de Beverly Hills-serie nooit.
Aan het einde van het verhaal maakt Van Casteren een rondvlucht boven Lelystad. ‘Het is een boeiende stad, als je de verhalen kent,’ zegt hij tegen de piloot. Joris van Casteren kent die verhalen en heeft ze voor jou opgeschreven. Ga dit boek vooral lezen, Joris van Casteren is een erg goede schrijver.
Geschreven voor boekenblog De Gebroken Rug