De korte film Import van de Bosnisch-Nederlandse filmmaakster Ena Sendijarević (1987) beleeft deze week zijn Nederlandse première op het Nederlands Film Festival. De film gaat over een Bosnisch gezin dat in de jaren negentig in een Nederlandse nieuwbouwwijk terecht komt. Eerder dit jaar ging de film in wereldpremière op het prestigieuze festival van Cannes. In aanloop naar het NFF sprak ik Sendijarević in haar woonplaats Amsterdam over vluchtelingen, filmfestivals en Stranger Than Paradise.
Wat had je voor ogen met Import?
Ik ervoer weerstand ten opzichte van de manier waarop er over vluchtelingen wordt gesproken. Vluchtelingen zijn de afgelopen jaren veel in het nieuws geweest en ik merkte dat er een eenzijdig beeld ontstond, namelijk dat het onopgeleide, arme, ietwat primitieve mensen waren die hier kwamen bedelen om hulp. Dat vond ik gevaarlijk, want het ontdoet ze van hun menselijkheid. Als je een groep reduceert tot één ding, dan wordt het moeilijk om je ermee te identificeren. Ik voelde dat ik daar met mijn achtergrond een ander perspectief op kon bieden. Ik heb mijn eigen herinneringen ingezet om een andere kant te tonen, waarin mensen niet tot slachtoffer worden gereduceerd. Want je wil je niet identificeren met het slachtoffer, je wil je identificeren met iemand die sterk is.
Moeten we ons niet juist identificeren met slachtoffers?
Jawel, maar ik heb het gevoel dat ‘vluchtelingen’ een soort homogene groep is geworden waar je helemaal geen toegang meer toe krijgt. Wie zijn die mensen? Er zijn gelukkig wel initiatieven die daartegenin gaan, zoals die interviewreeks in de Volkskrant, waarin steeds weer een andere migrant werd geïnterviewd. Daarin zag je verrassende situaties, anders dan de clichés. Als schrijver is het je taak om clichés onderuit te halen.
Zoals?
In die reeks las ik over een gezin uit Iran dat in Urk terechtkomt. Heel die gemeenschap bemoeide zich ermee. Op een gegeven hadden ze ergens een Perzisch tapijt vandaan gehaald en op de grond gelegd. Maar toen de buren op visite kwamen zeiden die: “Dat tapijt dat hoort op tafel hoor, niet op de grond. We zijn hier wel in Nederland.” Daarna zag je een foto waarin ze zo’n veel te groot tapijt over de tafel hadden liggen. Zulke situaties bedenk je niet, en ik denk dat die meer over mensen en cultuurverschillen zeggen dan een verhaal dat al honderd keer verteld is.
Hoe voelt het dat Import nu pas in Nederland te zien is?
Natuurlijk kijk ik er anders naar dan naar de allereerste publieksvertoning in Cannes. De eerste vertoningen zijn het spannends, je hebt geen idee hoe je film gaat vallen. Dan zit ik te zweten in de zaal. Nu ben ik niet meer zo zenuwachtig, maar het is wel de Nederlandse première, dat blijft toch speciaal.
Waar heeft Import nog meer gedraaid?
We zitten nu op dertig festivals geloof ik. Om de dag krijgen we wel een uitnodiging binnen.
Ga jij naar al die festivals?
Nee, daar heb ik geen tijd voor. Vooral in verband met de film die ik nu maak, Take Me Somewhere Nice. Met zo’n korte film verdien je niet veel, dus ik heb geen andere keus dan door te blijven werken. Bij de grotere festivals ben ik wel geweest. Naast Cannes en Sarajevo ben ik naar Kosovo geweest, waar we de prijs voor Beste Internationale Film wonnen. Vier dagen geleden ben ik teruggekomen uit Toronto. In Portugal ben ik ook geweest, want ik had zin om in de zee te zwemmen. Dat worden dan ook een beetje de overwegingen.
Lekker.
Ik probeer naar de belangrijke festivals te gaan, en naar festivals die interessant lijken. In oktober is er een in Santiago de Compostela. Daar wilde ik sowieso graag eens naartoe. Zij betalen mijn verblijf en mijn vlucht, dan wil ik daar best voor twee dagen de toerist uithangen en ondertussen Import vertonen. Het is bovendien leuk om te peilen wat de reacties uit het publiek zijn. Want ja, ik maak films niet alleen voor mijn moeder. Ik stop er veel werk in en hoop dat het iets teweeg brengt.
Hoe is het om nu zelf ‘export’ te zijn?
Ik vind het leuk om met dit verhaal en met mijn achtergrond naar het buitenland te gaan. We leven in een land met veel verschillende culturen en achtergronden en ik vind het mooi dat dat met deze film gerepresenteerd wordt. Nederland is niet alleen een land van blonde mensen met blauwe ogen. Ik ben ook Nederlands, en al heb ik niets met nationalisme, toch vind ik Import echt een Nederlandse film.
Wilde je altijd al filmmaker worden?
Ik had geen idee wat ik wilde. Mijn ouders wilden dat ik arts werd. Daar ben ik lang in meegegaan, tot ik op het laatst besloot om Media en Cultuur te gaan studeren. Achteraf denk ik dat geneeskunde hartstikke leuk was geweest, maar toen leek dat me niet zo cool. Media en Cultuur nam ik ook niet helemaal serieus, maar ik kwam er wel door in aanraking met film. Dat was nieuw, ik kom niet per se uit een artistiek milieu. Ik ben niet opgegroeid met arthouseklassiekers, eerder met 8 Mile, White Chicks, Gladiator, dat soort films.
8 Mile is geweldig, toch?
Haha, nou, ik heb hem lang niet meer gezien, daar durf ik geen uitspraken over te doen. Toen vond ik hem goed. Maar tijdens Media en Cultuur kwam ik in contact met echt goeie films. Ladri di biciclette van Vittorio de Sica, Psycho van Hitchcock, Le conseguenze dell’amore van Paolo Sorrentino, Paris, Texas van Wim Wenders. Dat is toch anders dan 8 Mile. En ik hou van Jim Jarmusch. Stranger Than Paradise is een van de inspiraties voor de film die ik nu maak.
Wat is dat voor film?
Wat ik zo leuk vind aan Stranger Than Paradise is dat het zo’n vreemde film is. Genre wordt zelfbewust ingezet, op een ironische manier. Ze krijgen bijvoorbeeld ineens een smak geld, maar het is geen misdaadfilm. Dat vind ik leuk, spelen met conventies en daar een mengelmoes van maken. Daar ben ik in Import ook mee aan de slag gegaan. Het is niet alleen een komedie of een drama of een thriller. Ik vind het leuk als het er tussenin hangt. Jarmusch is daar een voorbeeld in, maar ook Ulrich Seidl. Hij is ongrijpbaar. Het publiek wordt een speelbal van zijn grillen. Het ene moment moet je lachen en het andere ben je ongemakkelijk. Dat vind ik inspirerend.
Hoe zit dat bij Import?
Import is ook niet zo makkelijk te duiden. Er zijn verschillende invalshoeken, de toon is ambigu. Sommige korte films zijn alleen maar een soort grapje, en redelijk oppervlakkig. Dat hoeft een korte film niet te zijn. Import maakt gebruik van komedie, maar het thema is wel degelijk zwaar. De film gaat over vluchtelingenproblematiek en integratie. Ik denk dat het in die zin een verrassende film is.
Dat vind ik van Stranger Than Paradise ook. Ook die gaat over migratie, en verschillen tussen het Amerika en Europa. Een nichtje komt bij haar neef in Amerika, hij wil haar eigenlijk niet hebben, ze komt uit Hongarije, hij heeft geen baan, hangt maar een beetje rond met een vriend, en uiteindelijk gaat ze toch maar naar haar tante. Dat zou een tragisch verhaal kunnen zijn, maar dat is het niet. Jarmusch benadrukt zijn personages niet als slachtoffers, niet als zielige poppen, maar als mensen. Het zijn personages die een veelvoud aan emoties kennen, niet alleen het verdriet, maar ook humor en zelfbewustzijn.
In Import gebruik je veel stilstaande camera’s. Waarom?
Er zijn twee momenten waarop de camera expliciet beweegt. Het eerste is als de vader fietst. Dat was een esthetische keuze, maar omdat we een constante afstand van hem houden, zetten we het beeld toch vast. Het tweede moment is wanneer de vader naar televisie kijkt. Dat was een omdraaiing van hoe een klassieke ‘rijder’ wordt ingezet: wanneer dingen spannend worden, dan rijd je er doorgaans op in. Wij laten fullscreen die televisie zien, en als er oorlogsbeelden voorbijkomen, dan rijden we weg van de tv. Eigenlijk nemen we de televisiebeelden mee de kamer in.
Voor de rest staat de camera inderdaad op een statief. Ik wilde daarmee een gevoel van onveranderlijkheid meegeven, van stagnatie. Een ander sleutelwoord was ‘vervreemding’, dat is hoe de personages hun nieuwe wereld ervaren. Dat zie je terug in de kaders, zoals een gezicht dat half wordt afgesneden, of iemand die in de hoek van een kamer staat. Wat dat betreft hebben de beelden een soort absurdistische invalshoek.
Wat betekent dat?
Tijdens het schrijven van het scenario heb ik veel werk van Albert Camus gelezen. Die vraagt: hoe geef je weer zin aan het leven wanneer je geconfronteerd wordt met de lelijkste kant van het menselijk bestaan? Als je inziet dat het leven geen zin heeft, dan zijn er volgens Camus twee oplossingen: of je pleegt zelfmoord, of je onderkent dat het leven absurd is, dus dat het geen nut heeft. Dat absurdisme had ik in gedachten bij de benadering van de gebeurtenissen in deze film.
De premisse van de film is absurd: dat je als gezin weggaat uit het ene land omdat je anders vermoordt wordt, en dat je terechtkomt in een ander land, in een of ander dorp waar je niemand kent. Dat gegeven heb ik geprobeerd te grijpen in de film. Op het moment dat je dat invoelbaar maakt, breng je een veel grotere identificatie tot stand.
Niemand kan zich het gevoel voorstellen dat je uit je land weg moet en ergens anders opnieuw moet beginnen. Ook niet hoe het is als er vanuit het niets iemand op je afkomt die zegt: “Ik ga je doodmaken.” Dat is precies de situatie waarin wij zaten toen wij in Joegoslavië opgroeiden. Mensen accepteren al vrij snel dat er oorlog is in de wereld, dat er vluchtelingen zijn. Maar wat ze zich niet realiseren is dat die mensen, voordat ze vluchtelingen werden, zich van geen kwaad bewust waren en een normaal leven hadden.
Televisie speelt een belangrijke rol in de film. Waarom?
De satelliet als verbinding met het thuisland is natuurlijk bijna een cliché. In Nederland is een satelliet een aanduiding dat ergens een buitenlands gezin woont. De satelliet is het boegbeeld van de immigrant. Volgens mij zijn er ook Nederlanders in het buitenland die met een satelliet aan de gang gaan. Het leek me interessant om daar niet alleen van de buitenkant iets mee te doen, maar echt vanaf de binnenkant.
Ik heb daar zelf ook hilarische herinneringen aan. Je bent constant bezig dat ding aan de praat te krijgen, en dan zul je zien dat-ie er tijdens je lievelingstekenfilm mee ophoudt. En ik herinner me taferelen met mijn vader in levensgevaar op de dakpannen. Dat beeld leek me ook toevoegen aan de humor in de film.
Televisie is de manier om contact te krijgen met het thuisfront. In mijn herinnering was mijn vader daar veel mee bezig. Ik vond dat een mooie metafoor. In de film krijgt de vader lang geen bereik, daarmee wilde ik de afstand tussen het oude en het nieuwe leven invoelbaar maken. Daarom heb ik ervoor gekozen om dat fullscreen te doen, en al dat geruis moet een beetje gaan irriteren. Het geluid hebben we daar ook extra hard gemaakt.
Het moment dat er dan eindelijk een signaal ontvangen wordt is een emotioneel moment. Ik denk dat niet iedereen zich beseft wat zo’n satelliet betekent voor mensen die daar gebruik van maken. Ik denk dat veel mensen zoiets hebben van: een flatgebouw met aan de buitenkant satellieten, eng! Dat daar veel emotie van uitgaat en dat dat belangrijk is voor die mensen, dat wilde ik laten zien.
Dankjewel!
Import is op dinsdagavond 27 september te zien op de VICE Night van het Nederlandse Film Festival, in het Louis Hartlooper Complex. Ik schreef dit voor VICE, klik hier voor het artikel.