Hoe verhoud ik mij tot het fenomeen dans? Op mijn vijftiende heb ik met twee vrienden op stijldansles gezeten. De quickstep, de wals, de tango, dat werk. De redenen ben ik vergeten, net als de pasjes en de naam van mijn partner. Ze was een jaar ouder, had halflang bruin haar. Ik was verliefd, maar heb het haar nooit durven zeggen, zoals ik in die tijd vaker heimelijk verliefd was. Het zeggen stond gelijk aan afgewezen worden, daar begon ik niet meer aan.
Op weg naar de dansschool werd ik eens door twee jongens en een meisje op straat beetgepakt en geslagen, omdat ze dachten dat mijn twee vrienden en ik vuurwerk naar ze hadden gegooid, wat enigszins klopte. Bovendien had ik geblondeerd haar met rode strepen, dat kan agressie opwekken. Ze sloegen niet hard, ik bloedde niet, was vooral geschrokken en heb die avond veel gehuild. Tijdens het afdansen een paar weken later droeg ik een wijde, donkergrijze pantalon van de C&A, met een dunne, verticale baan en zwarte vlammen langs de zijkant. Daarboven een zilvergrijs vest, geblondeerd haar en veel acne. Ik zag er beestachtig uit. Daar bestaan foto’s van. In mijn herinnering heeft mijn danspartner daarop een tolerante blik in haar ogen.
In mijn tweede studiejaar werd ik verliefd op een danseres uit Zeeland. Aan haar heb ik goede en slechte herinneringen, allen in de categorie ‘leerschool der liefde’. Tijdens een verjaardagsfeest heb ik met haar op de brandtrap achter het huis staan vrijen, een hoogtepunt in mijn negen jaar aan de universiteit. Ik heb later nog indruk proberen te maken op andere danseressen met mijn oppervlakkige kennis van de termen ‘Limon’ en ‘Graham’. Niet dat dat me successen gebracht heeft, het is bij die ene danseres gebleven.
Natuurlijk dans ik op feestjes. Wie niet? Hoe meer je drinkt, hoe meer je durft, al kan ik ook dronken in de veronderstelling verkeren dat anderen me belachelijk maken, of op z’n minst plagen, door mijn beperkte vocabulaire aan bewegingsfrasen te imiteren: een vuist in de lucht, wat hurken, het hoofd bewegen. Ik weet niet hoe het eruitziet, het maakt me ook niet uit en anderen waarschijnlijk nog minder. Iedereen is toch met zichzelf bezig.
Een vriend van me kan aardig dansen, ook hij komt uit Zeeland. Dansen en Zeeland zijn voor mij onlosmakelijk met elkaar verbonden. Toen zijn relatie in het slop zat, zijn hij en zijn vriendin op salsa gegaan. Als hij danst oogt mijn vriend zelfverzekerd, origineel en gelukkig. Hij lacht, anderen lachen, iedereen is blij als ze hem zien. Ik benijd hem. We schrijven allebei stukjes voor het internet, zo ben ik bij deze schrijfcursus terechtgekomen: ik voelde me aangesproken door de advertentie, waarin stond “voor professionele schrijvers. Met schrijfbagage. Zonder danskennis.”
Meestal schrijf ik over films. Ik probeer te vertellen wat ik dacht en voelde tijdens een film, te associëren en betekenisvolle en vermakelijke anekdotes op te lepelen, maar vaak bestaat zo’n stuk toch voor meer dan de helft uit samenvatting. Soms geven Facebookvrienden aan dat ze mijn stukjes leuk vinden, meestal reageert niemand. Dat geeft niet; ik vind het leuk om te schrijven en het levert wat op. Dingen bekijken en ze beschrijven, dat is wat ik graag doe. Ik schreef ook over mijn ervaringen met opera, maar nog nooit over dans. Daarom neem ik deel aan de cursus “schrijven over dans”, met de abominabele titel “Dans & Durf”.
Hier de eerste poging iets over dans te schrijven, naar aanleiding van twee voorstellingen die ik zag op vrijdagavond 8 februari in het Theater aan de Rijn in Arnhem.
In Die Verwandlung van choreograaf Sophie Mayeux gebruikten drie dansers zo’n dertig vierkante meter reddingsdeken om een serie levende wezens uit te beelden. Volgens de flyer liet dat “het evolutionaire proces van het leven” zien, “vanaf het ontstaan van de eerste landschappen en oceanen tot post-menselijke creaturen.” In den beginne lag de aluminiumfolie met de gouden zijde naar boven over de vloer uitgespreid. Ventilators bliezen er lucht onder en op de grond liggende spelers duwden het folie omhoog, waardoor golven ontstonden, een kolkende oersoep die me voor het eerst in mijn leven tegelijkertijd aan ovengerechten en vluchtelingen deed denken.
De golven veranderden in een bol, een reusachtige aardappel in aluminiumfolie. Die bol deelde zichzelf in tweeën, vervormde, kroop rond, verwisselde weer van gedaante en toen nog eens. Allerlei schepsels, van kwallen tot een soort dinosaurus, presenteerden zich aan het publiek. De galmen en bliepjes die uit de luidsprekers klonken, riepen beelden op van onderzeeboten in troggen, en van sterrenstelsels hier ver, ver vandaan. Er werd gelachen toen de muziek stilviel en de wezens het publiek leken te bestuderen. Op het eind van de voorstelling verschenen drie zilveren aliens met eivormige hoofden. Deze “post-menselijke creaturen” droegen het stoffelijk overschot van de mensheid deemoedig weg.
Het was knap hoe Die Verwandlung mij tegelijk visueel prikkelde en auditief kwelde. Zoals je ’s avonds bij een kampvuur intens kunt staren naar vlammen, zo kon ik niet wegkijken van het gefonkel. Het was donker in de zaal en op de vloer scheen een spot, waardoor mijn ogen vanzelf het blinkende folie opzochten, een schitterend gezicht. De muziek was prettig en meditatief, soms met een grimmige ondertoon. Helaas kraakte het folie zo luid van alle bewegingen, dat mijn trommelvliezen al halverwege de voorstelling tintelden alsof ze van dichtbij de oerknal hadden meegemaakt. Ik werd er een beetje misselijk van, hield af en toe mijn oren dicht en was opgelucht toen de voorstelling klaar was.
Was dit een dansvoorstelling? Ik had lichamen verwacht, beheerst bewegende jongelingen die op intimiderende wijze afgetraind zijn, geen dansers die in folie verpakt langzaam over de vloer schuifelen. Dat was een les: dans is meer dan ik dacht, mijn beeld van dans was voor Die Verwandlung beperkt.
In de pauze aan de bar voelde ik sterkere emoties dan tijdens de voorstelling, wat minder zegt over de kwaliteit van het stuk dan over mijn door het consumentisme misvormde verlangens. We daalden met de gehele zaal af langs een smalle trap om beneden massaal in de rij voor de tap te gaan staan wachten tot we mochten drinken. Een dansvoorstelling bezoeken is een avondje uit, vermaak voor de consument, waarmee die zich kan onderscheiden van consumenten die naar de Pathé gaan. Maar wat je smaak ook is, iedereen krijgt dorst, vooral op vrijdagavond.
Het barpersoneel kon de drukte slecht aan. Ik stond aan de zijkant opgesteld, in de marge van het blikveld van de barvrouwen, en zag vanaf daar de waarheid van de klokkromme zich ontvouwen, beter bekend als de Bell Curve: mensen die in het midden van de rij aansloten werden sneller geholpen dan wie al vanaf het begin aan de zijkant stond te wachten, zoals ik. Dat ik lang moest wachten ervoer ik als diep onrechtvaardig. Ik werd sip, onzeker en boos van het steeds overgeslagen worden, en ongerust omdat ik mijn rugtas met laptop op een stoel bij de deur had achtergelaten. Eenmaal aan de beurt bleek ook nog eens het fust leeg te zijn. De onervaren, wat oudere barvrouw op links bood me twee glazen bokbier aan, wat ik een sympathieke oplossing vond, tot ik zag hoe slordig ze het bruine nat in twee glazen goot die nog halfvol zaten met zeepsop. “Het spijt me voor deze biertjes”, zei ze toen ze de glazen voor me op de bar neerzette, waarna ze toch gewoon het volle pond rekende. Ook hierin schuilt een les, ik weet nog niet precies welke.
Dansen is een lichamelijke activiteit. Ik wil niet ontkennen dat dansers mentale toestanden hebben, maar wanneer ik aan dans denk zie ik lichamen voor me die bewegen op muziek. Exhibition van Connor Schumacher voldeed daaraan, een voorstelling over een mislukte relatie. Schumacher had zijn gespierde benen in een kort wit broekje en witte schoenen gestoken. Hij droeg een lichtblauw shirt en een snor. Zijn medespeler Majon van der Schot droeg een golvend wit rokje, witte gympen en een strak blauw topje. Haar gezicht werd op enig moment in close-up gefilmd en live op een doek geprojecteerd. De dansers bewogen hun lijven zo gecontroleerd door de dimensies dat ik me extra bewust werd van het zeurende gevoel in mijn rug en benen, de reden dat ik laatst een duur, nieuw matras heb gekocht. We zijn alle drie wezens van vlees en bloed, het voortschrijdende eindpunt van de evolutie, dacht ik met Die Verwandlung nog vers op mijn trommelvlies. Maar we zijn ook anders: jullie zijn dansers, ik ben geen danser. Geen denderend inzicht. Het was een lange dag.
Van Exhibition herinner ik me minder dan van Die Verwandlung. Wat me vooral bijblijft zijn Van der Schots tepels, die door haar topje priemden, en dat ik toen ze op de grond lag onder haar rokje kon kijken. Het was niet zo dat ik aan neuken dacht, want daar dacht ik absoluut niet aan, maar ik betrapte mezelf wel op die blik die als the male gaze bekendstaat – ook geen grote verrassing. Buiten het theater is het ongepast om te staren en de ander als tentoongesteld object te zien, maar in het theater is het niet ongebruikelijk. Exhibition leek het daar juist om te doen. Van der Schot en Schumacher speelden exhibits, tentoongestelde objecten, en ik nam vanzelfsprekend die van voyeur aan.
Ik zat me net af te vragen of ik nou wel of niet naar haar billen mocht kijken, toen een ingeblikte mannenstem een onbetamelijk app-bericht begon voor te lezen, van een man aan een vrouw. “Je kunt nog bij me langskomen op het Venice Film Festival”, zei de stem. “We zullen goede seks hebben. Het zal je carrière verder helpen. Vrouwen noemen me een goede minnaar. Je zal er geestelijk en lichamelijk van opknappen.” Van der Schot danste erbij op een manier die niet als sensueel valt te omschrijven. Ze leek te walgen van deze man, die zichzelf omschreef als journalist en intellectueel van boven de 40. Omdat ik zelf net met een schrijfblokje in de hand als zogenaamde journalist en intellectueel uitgebreid naar haar had zitten staren, voelde ik me een beetje een viezerik. Betrapt! Ik stuur vrouwen nooit zulke doorzichtige berichtjes, al poch ik heus weleens met het een of ander, en ik zou mijn status als filmjournalist op het filmfestival van Venetië ook proberen uit te buiten, al ken ik de betrekkelijkheid van die status.
Ik hoef niets te concluderen, leerde ik. Ik heb twee dansvoorstellingen gezien en daarover geschreven. Het kan altijd beter, maar dit is hoe de letters nu op papier staan.
Geschreven in het kader van de schrijfcursus ‘Dans & Durf’, een project voor creatieve schrijvers die nieuwe woorden durven zoeken voor dans, door Domein voor Kunstkritiek & DansBrabant (jan. 2019 – jun. 2019).