Het is even zoeken naar Filmhuis Cavia, zeker als je in Amsterdam-Oost woont en niet zo bekend bent in West. Aangekomen bij het Westerpark kijk ik op mijn kaart: hier oversteken, dan de kade volgen. Het is een benauwde zomeravond en ik heb kilometers tegen de westerwind in getrapt, het zweet staat op mijn rug. In de Staatsliedenbuurt is het stil. De mensen kijken naar Zomergasten of ze staan nog op Lowlands, maar niet ik. Ik ga naar een speciale zomeravondvoorstelling in het meest rafelige filmhuis van Amsterdam.
Eén keer eerder was ik hier, met een vriend, voor een reprise van Snowpiercer. Mijn vriend werkte toen nog bij een bank en meldde zich in pak met stropdas voor de poort die naar het filmtheater leidt. Via een gang waarin de doffe knallen van lowkicks en hoeken op bokszakken weerklonken, en een trap waarop de gecondenseerde zweetdamp van boksschool Xena van de leuning drupte, arriveerden we op onze bestemming. Het contrast tussen mijn vriend de bankier en het vintage meubilair, de oude posters en de krakerige vrijwilligers was groot. De koffie was 50 cent, winstbejag kenden ze niet. Met een man of acht keken we het ijzige meesterwerk van Bong Joon-ho. Het geluid stond vreselijk hard, en toen ik mijn oorpijn aan de operateur kenbaar maakte, adviseerde hij ons om een rij of twee naar achteren te gaan zitten.
Kortom: een filmhuis naar mijn hart. Een plek waar men in oplossingen denkt, een vrijplaats waar het spook van het communisme nog rondwaart, een bolwerk dat al dertig jaar gerund wordt door vrijwilligers met liefde voor film. Je kunt er, als je geen Cinevillepas hebt, voor 5 euro naar de film en je kunt je kaartje ook met Bitcoins afrekenen.
Deze zondagavond ben ik twintig minuten voor aanvang de eerste bezoeker die zich meldt voor Short/Summer, een reeks korte films uit 2018 die allemaal iets met de zomer van doen hebben. Er is bovendien een verrassingsfilm, vertelt programmeur Luisa Gonzalez me. Een jaar geleden verhuisde ze vanuit Colombia naar Amsterdam om aan de UvA filmwetenschappen te studeren en ze werd tevens programmeur bij Cavia. De verrassingsfilm speelt zich af in haar geboortestad Cali, de hoofdstad van de salsa, met ruim twee miljoen inwoners de derde stad na Bogota en Medellín. In Cali is altijd heet, vertelt Luisa, om gek van te worden.
De verrassingsfilm, een korte Colombiaanse documentaire van Luis Ospina, toont die gekte. Muziek, dans, duivelsmaskers, markt, stierenvechten: de mensen vieren het einde van het jaar. In de arena ramt een stier een paard, de mensen juichen. Een paar shots later zie je de dieren hun laatste adem uitblazen, het paard met de darmen buiten zijn buik.
De vier overige films zijn van wisselende kwaliteit. De eerste, All Inclusive van de Zwitserse Corina Schwingruber Ilić, is prachtig. De documentaire toont vakantiegangers op een cruiseschip. Wat de mensen op zo’n drijvend flatgebouw beleven is al vreemd genoeg, van polonaises tot schoonheidswedstrijden voor jonge meisjes, en de Ulrich Seidl-achtige perspectieven doen daar nog een schepje bovenop. Na All Inclusive vallen de overige films een beetje tegen. The Imminent Immanent is een vaag drama dat eindigt met een overstroming op de Filippijnen. Skip Day is een documentaire over scholieren uit Florida die de maandag na het gala met z’n allen spijbelen en naar het strand gaan, waar het stevig waait. L’éte et toute le reste van de Nederlander Sven Bresser toont het verhaal van twee Corsicaanse jongens. Ze werken, lummelen en scheuren met hun auto over het eiland. De een trekt na de zomer naar de wal, de ander blijft.
Ik bekeek deze films met vijf andere bezoekers en programmeur Luisa. Tussen de films door werden wij en de 35 overige stoelen zwak beschenen door vijf waxinelichtjes, die stilletjes brandden op een oud orgeltje in de hoek van de zaal.
Ik schreef dit voor Cineville.