Lichtontwerp bij zomers daglicht: hoe doe je het? We vroegen het aan Roy van Zon, lichtontwerper van Niemand heet Rozenhart van de Veenfabriek.
Na het zien van Grace, een avondlijk schouwspel met groots opgezette en kleurrijke verlichting, raakte deze Dagkrantredacteur bij de Vijfpoort in gesprek met Roy van Zon, lichtontwerper van De Veenfabriek, bij de voorstelling Niemand heet Rozenhart. Het enthousiasme over het lampenwerk van Grace aanhorende, zei hij: “Als je twee keer bij daglicht speelt, zoals wij, dan zijn de mogelijkheden wel beperkter.” Het was aanleiding voor een gesprek over lichtontwerp bij daglicht. Hoe pak je dat aan?
Wat kun je als lichttechnicus doen als de zon schijnt?
Je hoofdlichtbron is in dat geval de zon. Daar kun je óf tegenop spelen óf je kan erop inspelen. Wij hebben ervoor gekozen het zonlicht als tegenlicht te gebruiken, wat al meer mogelijkheden biedt. Daarbij gebruiken wij veel led-armaturen, waarbij we vooral met kleuren de verschillende scènes versterken.
Led-armaturen?
Ja, dat is dan led-licht van één lamp die voortdurend van kleur kan verwisselen, en die lampen zijn naar het publiek toe gericht, want je ziet het schijnsel van de lampen niet zo goed op het toneel. Maar je ziet natuurlijk wel de lamp zelf, en daarmee spelen wij. Met kleuren versterken we een scène of een personage, of soms verbreken we hem.
Ik herinner me lichtsnoeren met veelkleurige peertjes, rechtsachter op het toneel.
Ja, dat is onderdeel van het licht, maar daar gebeurt tijdens de voorstelling vrij weinig mee. Die lampjes staan aan en die blijven aan. Maar op de linkerhelft van het toneel hebben wij ‘het theatertje’, zoals wij dat noemen. Daar zit eigenlijk al het licht van de voorstelling. En wij gaan met het licht mee in het absurdisme van het stuk.
Jullie spelen om 11.30 en om 17.00 uur. Hoe verschillen die tijden qua licht?
Het speelvlak verandert totaal als de zon van plaats verandert. In de eerste voorstelling valt het kunstmatige licht vrijwel volledig weg, want dan staat de zon er vol op. ’s Middags is het speelvlak voor driekwart in schaduwen gehuld. Dan wordt het spelen met licht een stuk interessanter, al blijft het lichtplan ondergeschikt aan de zon. Je kunt er nog zoveel lampen ophangen, maar de zon wint het altijd.
Wat kun je dan nog doen, qua lichtontwerp?
In de tweede voorstelling kun je accenten leggen, al naar gelang waar de scène over gaat. Je kunt benadrukken dat iets zich in het bos afspeelt, met een groen lampje, dus vanuit realisme, of je versterkt waar een scène over gaat en wat een personage voelt. Als de rechter opkomt bijvoorbeeld: dat moet gewoon een feestje zijn. Het is ‘de rappende rechter’, dus daar kun je een feestje van licht van maken: zorgen dat alles knippert en alles wat kan draaien laten draaien.
Als je deze voorstelling bij nacht zou spelen, wat zou je dan doen met licht?
Dan zouden we er toch wel een aantal lampen bij moeten zetten. Het lichtplan dat er nu hangt, is te onvolledig om dit in nachtlicht te gaan spelen. Zodoende hebben we frontlicht nodig, lampen die vanuit het publiek op de vloer schijnen, om de acteurs zichtbaar te maken. Als we dit stuk met het huidige lichtplan bij nacht zouden spelen, zou je naar een erg donkere voorstelling gaan kijken.
Welke andere voorstellingen hebben een mooi lichtontwerp, volgens jou?
We hebben helaas nog geen tijd gehad om naar andere voorstellingen te kijken. Volgend jaar beter, hoop ik!
Geschreven voor de Oerol-krant, zie hier.