Toen documentairemaakster Isaura Sanwirjatmo (1987) vier jaar geleden voor het eerst met haar vader naar Suriname ging, zag ze dat er wel erg veel Nederlandse stagiaires rondliepen. Ze ging een tijdje in een stagiairehuis wonen om te ontdekken wat die daar beleven, zoals tripjes naar de jungle en seks met Surinaamse mannen, die soms als ‘stagiairejagers’ te boek staan. Twee jaar later ging Isaura opnieuw naar Paramaribo om daar de documentaire Soso Lobi – Nothing But Love over te maken, die vanaf donderdag 3 november te zien is bij CBK Zuidoost in Amsterdam.
Ik sprak Isaura over haar roots, Suristages en postkolonialisme.
Hoe kwam je op het idee om deze docu te maken?
Isaura Sanwirjatmo: Mijn vader is Surinaams en mijn moeder Nederlands. Toen ik in 2012 voor het eerst twee maanden bij familie in Paramaribo verbleef, vielen me twee dingen op. Ten eerste dat Surinamers zich nog erg verbonden voelen met Nederland, al is het land al veertig jaar onafhankelijk. Iedereen heeft wel een familielid in Nederland, en is op de hoogte wat er in Nederland gebeurt. Ten tweede dat er daar ontzettend veel Nederlandse stagiaires rondfietsten.
Hoe ben je in de stagiairewereld beland?
Na die eerste twee maanden ben ik in een stagiairehuis gaan wonen, omdat ik ook iets anders wilde ervaren dan het dagelijks leven met familie. Het huis bestond uit drie verdiepingen en er woonden zo’n vijftien stagiaires, allemaal meiden. Bijna allemaal hadden ze een Surinaamse vriend. Er ging een totaal andere wereld voor me open, een wereld van feestjes en trips. Stagiaires vormen echt een subcultuur binnen de Surinaamse maatschappij.
Wat vonden die stagiaires ervan dat jij daar woonde?
Het was wel een beetje gek, want ik liep geen stage en was vaak weg. Maar het was ook fijn voor ze, want ik was link naar het echte Suriname, omdat mijn familie daarvandaan komt. Behalve met Surinaamse jongens en hun stageplek hebben die meiden bijna geen contact met de lokale bevolking.
Hoe komt dat?
Ik denk dat dat de nasleep is van het koloniale verleden. Stagiaires gaan naar Suriname met een westerse blik. Ze denken dat ze verandering gaan brengen en het land gaan ontwikkelen. Surinamers zijn daar gevoelig voor, die laten zich niet vertellen hoe ze moeten leven. Bovendien zien Surinamers ook dat die Nederlandse stagiaires komen en gaan. Echte banden worden er niet opgebouwd, daar hebben veel Surinamers sowieso geen behoefte aan.
Hebben die stages wel zin dan?
Ik denk dat Suriname er veel baat bij heeft, financieel gezien. Stagiaires betalen veel geld voor visums en soms ook voor een stageplek, en het zijn goedkope arbeidskrachten, die hard werken en kennis hebben.
Tegelijkertijd kunnen stagiaires lekker een paar maanden feesten – een win-win-situatie dus.
Zeker. Voor mij was dat duidelijk, vooral omdat ik steeds switchte tussen de wereld van mijn familie en die van de stagiaires. Die stagiaires krijgen een perfecte versie van Suriname voorgeschoteld, met eindeloze feestjes en trips naar de jungle. Maar het is ver van de realiteit van Suriname.
Je hebt intieme shots gemaakt, bijvoorbeeld van een zoenend stel op een muurtje.
Voor hun was dat geen probleem, echt niet. Ik moest ze zelfs een beetje afremmen. Wat ook hielp was dat Rico, die jongen met die dreads die ook zingt, zelf naar mij toekwam om te vragen of ik met hem een videoclip wilde maken. Sommige shots uit die clip komen terug in de film. Ik vond het mooi om zo te spelen met realiteit en fictie, want de liefde daar is ook een soort fictie.
Was het nepliefde?
‘Nep’ is niet het goede woord. Op dat moment is het voor beiden echt, maar het is een tijdelijke realiteit. Als ze weer gescheiden zijn is het snel over. Die jongens weten ook wat hun echte leven is. Voor hun is het fijn om even bij zo’n stagiaire te zijn, het is een vlucht uit hun dagelijks leventje. En voor die meiden is het gewoon een onderdeel van de hele stagiaire-ervaring.
Wat wil je bereiken met je film?
Ik wilde met de documentaire een surrealistisch postkoloniaal sprookje vertellen. De eerste keer dat ik in Suriname was merkte ik dat Nederland er nog steeds een grote rol speelt. Ik wilde daar een hedendaags verhaal over vertellen, niet een stoffig verhaal over slavernij of het koloniale verleden. Natuurlijk is dat ook interessant, maar dat is al zo vaak gedaan.
Waarin toont zich dat postkoloniale?
Dat zit in de blik die ze naar elkaar hebben. De jongens verheerlijken het blank-zijn en het hebben van een relatie met een blank meisje. Voor die stagiaires is het vaak de eerste keer dat ze überhaupt een interactie hebben met iemand uit Suriname. Ze zien een exotische, dierlijke kracht in die jongens. Kijk naar die dansscène in de club. De Surinaamse mannen zijn aan het dansen en de Nederlandse meisjes zitten er in een kringetje omheen naar te kijken. Hoe ze vervolgens over zo’n jongen praten is op een geobjectiveerde manier: hij ruikt anders, hij is anders gebouwd.
Hoe kut is het voor mannelijke stagiairs om naar Suriname te gaan?
In 2012 viel het me op dat er maar een stuk of vijf Nederlandse jongens waren. De meisjes zeiden dat ze die jongens niet aantrekkelijk vonden. ‘Lulletjes rozenwater’ noemden ze ze. Maar tijdens het maken van de film merkte ik dat er meer Nederlandse jongens waren dan toen ik er in 2012 was. Sommigen van hen namen het machogedrag over, en gingen ook een beetje playen. Er zijn natuurlijk ook ontzettend veel meiden daar. Maar je ziet dat dat sommige jongens totaal niet lukt.
Waar ben je momenteel mee bezig?
Ik ben dit jaar naar Curaçao geweest, en daar heb ik resorts en gated communities bekeken. Blank en zwart leven daar totaal gescheiden van elkaar. Daar wil ik iets mee doen.
De documentaire Soso Lobi – Nothing But Love is van 3 november tot 10 december te zien als onderdeel van de tentoonstelling AIR op Zuidoost in Amsterdam.
Ik schreef dit voor VICE, zie hier.