Noorwegen is niet alleen het land van fjorden en bruine kaas, het is ook de bakermat van de black metal. In de jaren negentig had het genre in Noorwegen nog een behoorlijk duivels karakter, met kerkverbrandingen en moordpartijen, maar inmiddels is de blackmetalscene een tamme toeristische trekpleister geworden. Veel inheemse metalheads hebben hun lijkenschmink en omgekeerde kruizen aan de naaldbomen gehangen; toch blijven de buitenlandse ‘blackpackers’ komen.
De Noorse documentaire Blackhearts van Fredrik Horn Akselsen en Christian Falch volgt drie bands die op pelgrimstocht gaan naar de geboortegrond van hun satanistische lievelingsmuziek, en een paar oorspronkelijke Noorse blackmetalheads die nu een rustig leventje leiden in het koude noorden. Het is een verfijnd portret van de zoektocht naar identiteit in de geglobaliseerde wereld, en de levensloop van een scene.
Ooit was het een stuk simpeler. In je eigen land had je je eigen cultuur, in het buitenland hadden ze een andere. Waar je vandaan kwam, bepaalde wie je was en waar je thuishoorde. Maar die tijd is voorbij: ideeën en identiteiten circuleren op wat socioloog Gordon Mathews in zijn boek de “wereldwijde culturele supermarkt” noemt. Wie je bent bepaal je tegenwoordig voor een groot deel zelf door welke muziek je luistert, de kleren die je draagt en de ideeën die je aanhangt – dingen die zich via de markt over de wereld verspreid hebben, wat globalisering heet. Hoe dat er in de praktijk uitziet, en wat voor persoonlijke spagaten dat met zich meebrengt, wordt in Blackhearts mooi geïllustreerd aan de hand van black metal.
De wat dom geënsceneerde openingsscène laat er geen gras over groeien: de Noorse blackmetalscene was ooit krachtig authentiek, maar is nu weer behoorlijk passé. Een pappige gids van het rockmuseum in Trondheim komt met een groepje kinderen het blackmetalzaaltje binnen. “Weet iemand wat svartmetall is?” vraagt hij. Niemand weet het. “Begin jaren negentig ontstond het in Noorwegen. Het was een beetje eng, maar tegenwoordig zitten de bands gewoon bij talkshows.” De kinderen kijken verveeld, een meisje gaapt. De Noorse jeugd geeft duidelijk geen fuck om black metal.
De gids gaat verder: “Maar in andere landen is black metal nog steeds obscuur en spannend. Van over de hele wereld komen blackmetalliefhebbers als pelgrims naar Noorwegen om te zien waar black metal vandaan komt.”
Blackhearts volgt drie van die pelgrims, een Colombiaan, een Griek en een Iraniër. Ze tooien hun zwarte mannenzielen in de duistere veren van de satanistische metalmuziek, omdat ze zich een vreemdeling voelen in hun ‘eigen’ cultuur. Welke dat is wordt bij elk karakter duidelijk in beeld gebracht: de Iraanse Sina wordt gefilmd met minaretten op de achtergrond, Hector uit Colombia zit op de stoep voor een katholieke kerk en de kale Kaiadas drinkt een cappuccino tegenover de Akropolis, die uittorent boven de geboortegrond van de democratie.
Allemaal reizen ze naar Noorwegen om op een festival te spelen, en allemaal beleven ze black metal op hun eigen manier. Hector en zijn band Luciferian zetten zich af tegen de katholieke kerk, maar ze zijn zelf net zulke vrome satanisten. Voordat ze naar Noorwegen afreizen, laten ze zich in een rokerige ruimte zegenen door Satan, waarbij ze een vrouw op een altaar met bloed insmeren en kaarsvet op haar dijen druppelen – best geil. Eenmaal in Noorwegen doen ze ook een ritueel, in de wasserette van het hotel, met zand uit een speeltuintje en water uit de rivier. Het zijn prachtige scènes, met een fraaie dosis knulligheid, bijvoorbeeld als de drummer voorafgaande aan het ritueel het licht in de wasruimte uit wil doen, maar het knopje niet kan vinden.
De Griek Kaiadas is bassist van Naer Mataron, en ook parlementslid voor gezelligheidsvereniging Gouden Dageraad. Waar bijna alle metalmannen lang zwart haar hebben, wat in deze docu soms wel verwarrend is, bestaat Naer Mataron uit skinheads in bomberjacks met legerkisten. Na de moord op de linkse rapper Pavlos Fyssas gaat Kaiadas de gevangenis in, voor ‘deelname aan een criminele organisatie’. De band gaat evenwel toch naar Noorwegen. Als een interviewer vragen stelt over hun mogelijke affiliatie met extreemrechts, wordt de zanger (een gedrongen kaalkop met een zwarte puntbaard) boos. Wat ontroerend is, is dat de zanger een tik heeft. Hoe bozer hij wordt, hoe meer hij knippert met zijn ogen. Je ziet zijn kleine, kwetsbare hart dwars door zijn harnas heen.
Om af te koelen gaat de band wandelen in het bos, steken ze waxinelichtjes aan in een blokhut en mijmeren ze over het ontstaan van hun lievelingsmuziek. In die blokhut horen ze echt thuis, vinden ze. Ook in het bos zijn we getuige van een meesterlijk knullig moment: de drummer zegt vol eerbied: “Dit bos inspireert tot geweldige muziek” – en meteen daarna klinkt de Zorba-achtige ringtone van de gitarist; waarschijnlijk zijn moeder die belt of hij de vuile was nog komt brengen.
Tussendoor volgen we de Noorse metallegendes Vegar en Arnt, van Keep Of Kalessin. Het contrast met de internationale metalheads is schrijnend. Drummer Vegar vertelt al langlaufend in een knalrood ski-jack over zijn doodnormale familieleven. Zanger en gitarist Arnt heeft zijn oude metalspullen in een schuurtje staan waar het dak vanaf is gewaaid. Ze hebben over de hele wereld getoerd, maar zijn niet rijk geworden. Black metal is nu meer een hobby voor ze. Voor geld spelen ze bluescovers op feesten en maken ze kerst-cd’s. Hun ouders zien dit als het hoogtepunt van hun carrière.
In een parel van interculturele miscommunicatie praten Vegar en Arnt in een keurig achterafzaaltje — een soort TivoliVredenburg, maar dan in Trondheim — met de leden van Luciferian, die niet zo goed Engels spreken. De Colombianen vereren de Noren als goden, waarop Arnt uitlegt dat ze dat niet zo vaak meer horen, omdat ze vol overgave aan het Eurovisie Songfestival hebben meegedaan. Voormalig satanisten (de oorspronkelijke scene) die aan fanatieke satanisten (de laatkomers op de scene) uitleggen dat ze hun ziel aan de duivel verkocht hebben – het is wonderschoon.
Van de verschillende personages in de documentaire, is het verhaal van de Iraniër Sina het meest tragisch. Op zijn slaapkamer heeft hij met veel liefde een snoeihard metalalbum gecomponeerd, en hij reist naar zijn gedroomde thuisland Noorwegen voor zijn allereerste optreden ooit, met ingehuurde muzikanten. In een bos in Noorwegen ontmoet hij een van zijn helden, Nocturno Culto. De metallegende woont al 21 jaar ver weg van de grote stad en komt het bos niet meer uit. “Ik overweeg weleens om een dagje naar een festival te gaan,” zegt Culto, “maar meestal denk ik ‘fuck it’, en blijf ik lekker thuis.” Sina vertelt enigszins starstruck hoeveel hij van Culto houdt, en dat hij in Iran geen black metal mag maken omdat de autoriteiten niet zo down zijn met satanisme. Nocturno Culto staart even voor zich uit en laat zich dan een matig empathisch “Nou, dat is ook wat” ontvallen. Hij vraagt zich af of hij hetzelfde zou doen; waarschijnlijk niet.
De Colombianen, de Grieken, de Iraniër, de Noren — stuk voor stuk zijn het mannen die op zoek zijn naar een plek in de wereld waar ze zich thuis kunnen voelen. Die zoektocht naar identiteit in deze geglobaliseerde wereld, en de bijbehorende levensloop van een populaire scene, is geslaagd gedocumenteerd in Blackhearts. Het enige nadeel is de lengte van de film: alles wordt binnen anderhalf uur getoond, en er zit eigenlijk te veel beeldschone ongemakkelijkheid in een te korte film. Het verhaal gaat in een razend tempo en van hot naar her, wat op zich goed past bij black metal, maar je moet wel erg alert zijn om de tragische dynamiek van de blackmetalscene volledig tot je door te laten dringen. Opletten dus.
Geschreven voor VICE.com, zie hier.