in Film

Utopische ode aan de dichtkunst

patersonAls je schrijver bent, heb je momenten waarop je denkt: ik stop met het internet, ik breng een rigide structuur aan in mijn leven, ik ga wandelingen maken en eindelijk eens Infinite Jest lezen, en ik werk vanaf nu alleen nog maar met een pen en een notitieboekje. Het is een utopie, en het leven van Paterson, de hoofdpersoon van de magnifieke nieuwe film Paterson van Jim Jarmusch. 

“Als kind leer je dat er drie dimensies zijn: hoogte, breedte en diepte, als een schoenendoos.” Zo begint het gedicht Nog eentje van Paterson (ingetogen gespeeld door Adam Driver). Hij is buschauffeur en zit dus de hele week in zo’n schoenendoos op wielen. Maar wat hij vooral doet is observeren, luisteren, dichten in een schriftje en ’s avonds een biertje drinken. Nog eentje eindigt dan ook met: “Ik klok uit, drink een biertje aan de bar, kijk in mijn glas en voel me blij.”

Ik volgde eens een poëziecursus, en dichten is niet makkelijk. Een van de opdrachten was ‘schrijf een lollig gedicht’. Het was die week ADE, en mijn weekend stond bol van de hedonistische excessen, waarin de woorden “nog eentje” dikwijls vielen. Met het serotoninegehalte van een uitgebrand autowrak schreef ik na het weekend een gedicht dat begon met de zin: “Kanker, en de mensen die het hebben.” Het was totaal niet lollig, maar ik hoopte dat het toch lollig zou zijn als ik het later zou teruglezen. Dat was een misvatting. Toen ik het in de les voordroeg viel er een diepe stilte, en ik voelde me intens droevig.

Hoe anders is het leven van Paterson. Hij woont samen met zijn beeldschone vriendin Laura (Golshifteh Farahani) en geeft haar elke morgen als hij om kwart over zes opstaat een paar zoenen. Na zijn ontbijt wandelt hij met zijn broodtrommel naar zijn bus. Onderweg ziet hij mooie dingen: het zonlicht op een muur, een tweeling op een bankje — Jarmusch brengt het allemaal keurig in beeld. Hij ziet wel opvallend weinig mooie meisjes, maar dat is zijn karakter: zijn blik gaat uit naar een ander soort schoonheid. Voordat Paterson wegrijdt van het depot schrijft hij nog wat poëzie, en in de pauze ook. ’s Avonds laat hij meestal de hond uit en drinkt hij een of twee biertjes in zijn stamkroeg. Dat is zijn leven, hij heeft zijn draai gevonden.

Met zo’n snoeiharde regelmaat verwacht je dat iemand zo nu en dan een klein carnavalsfeestje nodig heeft, omdat je anders rare dingen gaat doen, zoals een massamoord plegen, of compulsief masturberen. Zo niet Paterson. Hij leeft elke dag exact hetzelfde, maar zijn zintuigen staan open en zijn geest verwerkt de wereld tot poëzie, die vrij aardig in beeld wordt gebracht: de woorden (geschreven door Ron Padgett) verschijnen op het scherm, we horen de stem van Driver, op de achtergrond klinkt meditatieve muziek, soms zien we een waterval. Een biertje per dag is genoeg gekkigheid voor Paterson. Hij is volledig mindful, heeft geen telefoon en geen internet. Als hij pech heeft met de bus leent hij de smartphone van een zesjarig meisje.

Met zijn knappe kop (want Adam Driver) zou Paterson zo mogen aanschuiven bij de plaatselijke DWDD. Maar roem interesseert hem niet. Poëzie is voor hem als ademhalen, hij kan niet zonder en loopt er niet mee te koop. Zijn vriendin smeekt hem een kopie van zijn geheime boekje te maken, zodat de wereld ooit zijn gedichten kan lezen. Zelf droomt ze wel van roem, als gitarist of modeontwerper, maar voor Paterson ligt het doel van zijn kunst besloten in de activiteit zelf, niet in iets anders. Hij lijkt een perfecte staat van gelukzaligheid bereikt te hebben, of in elk geval van tevredenheid. Voor mensen die in deze chaotische wereld vol onzekerheid en afleiding – geen vast werk en inkomen, internet, fomo, bier en katers – ook kunst willen maken, zoals ik, is Patersons geconcentreerde staat van zijn bijna utopisch.

Films die net als Paterson niet erg op plot leunen maar wel mooi zijn, worden soms “poëtisch” genoemd. Dat is best een raar cliché, want poëzie onderscheidt zich nou juist van film door alleen woorden te gebruiken, terwijl film vooral beeld is. Wel zou je Paterson een soort gedichtverfilming kunnen noemen, zoals je ook boekverfilmingen hebt. Eerst heb je vijf repetitieve strofes, dat zijn de werkdagen. De zesde breekt daarmee en vormt een dramatisch hoogtepunt. Op de zevende dag komt alles samen, en wordt het particuliere van de voorgaande dagen naar een hoger niveau getild.

Op die dag komt hij namelijk een Japanse dichter tegen bij het bankje waar hij in zijn pauzes z’n boterhammen eet en aan zijn gedichten werkt. De Japanner trekt de dichtbundel Paterson van William Carlos Williams uit zijn tas, een belangrijke Amerikaanse dichter van wie na het verschijnen van deze film waarschijnlijk veel boeken verkocht gaan worden. Paterson kijkt naar het boek, want Williams is zijn favoriete dichter. De Japanner vraagt Paterson of hij ook dichter is. “Nee, ik ben buschauffeur,” zegt Paterson. “Aha!” roept de Japanner uit. “Buschauffeur. Hoe poëtisch!” Hij geeft Paterson een notitieboekje. “Een witte pagina biedt oneindig veel mogelijkheden,” zegt hij, waarmee veel gezegd is over de dichtkunst en de kracht van de menselijke verbeelding.

Paterson is een betoverende karakterschets van een buschauffeur die boven alles een artiest is, zonder kapsones. Ik denk dat elke schrijver er stilletjes naar verlangt om ook als Paterson te zijn.

Geschreven voor VICE.com, zie hier.