in Film

Documentaire ‘Hier is het nooit stil’ neemt je mee naar jeugd-TBS

hier-is-het-nooit-stil-3Gevangenisdocumentaires zijn bijna altijd boeiend. Ik herinner me druilerige herfstvakanties waarin ik als tiener met mijn broertje op de bank naar Discovery Channel lag te kijken, waar elke dag wel een spannende docu over een of andere Amerikaanse bajes te zien was. Dodelijke mannen in oranje pakken, met volgetatoeëerde gezichten, die elkaar om het minste de keel doorsnijden met naar binnen gesmokkelde scheermesjes, dat werk. Films met titels als Most Dangerous Prisons die het beeld schetsen dat een op de drie Amerikaanse mannen een gestoorde gek is, en het maar goed is dat er zoveel mensen achter de tralies zitten.

Ook Europese documentairemakers hebben hun lenzen gericht op Amerikaanse strafinrichtingen. In Behind Bars (2008) interviewde Louis Theroux met grote ogen en een kogelvrij vest aan seriemoordenaars en verkrachters die celstraffen van meer dan vijfhonderd jaar uitzitten. Werner Herzog had op zijn zeventiende al plannen om een documentaire te maken over de zwaarbewaakte gevangenis in het Duitse Straubing, maar die is er nooit gekomen. Wel bracht hij in 2011 Into The Abyss uit, waarin hij spreekt met een Amerikaan die op ‘death row’ zit voor een drievoudige moord, en de mensen daaromheen.

hier-is-het-nooit-stil-1

Gevangenisdocumentaires zijn om een aantal redenen fascinerend. Ze geven toegang tot een wereld waar normaal hoge hekken met prikkeldraad omheen staan, en tonen je van dichtbij mensen die vastzitten voor heftige delicten, waar een zekere dreiging van uitgaat. Een gevangenis is een sociaal experiment. Wat de bajes ook een boeiende plek maakt, is dat het iets zegt over hoe een samenleving omgaat met mensen die de fout in zijn gegaan. Als je naar de recente Netflix-documentaire 13th kijkt dan valt je kin weer eens op je knieën van verbazing over hoe Amerikanen omgaan met mensen die zogenaamd ‘crimineel’ zijn: als 21e-eeuwse slaven.

Wij Nederlanders zien onszelf graag als fatsoenlijke, beschaafde burgers, maar hoe gaat het er eigenlijk aan toe in de Hollandse nor? Documentairemaker Sjoerd Oostrik weet daar ondertussen alles van. In zijn film Hier is het nooit stil neemt hij ons mee naar een tbs-kliniek voor jongeren. Hij volgt Damian, Abou en Germain, drie jonge jongens met een PIJ-maatregel, wat staat voor ‘Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen’. Oostrik maakte de film met het geld dat hij bij IDFA 2014 won voor zijn documentaire-idee, en het resultaat is deze dagen te zien op IDFA. Het oorspronkelijke plan was om een film “over de nachtelijke gedachten en dromen van jongens in een jeugdgevangenis” te maken, maar de uiteindelijke film heeft wat meer om het lijf dan dat.

Oostrik heeft de jongens camera’s meegegeven naar hun cellen, de enige plek waar ze alleen zijn in de inrichting. Daar, alleen met de camera, praten ze over zichzelf of zwijgen ze juist, dansen ze op muziek of liggen ze in bed, roken ze of lezen ze voor uit hun dagboek. Buiten hun cellen volgt cameraman Tim Kerbosch de jongens dicht op de huid, zonder ze herkenbaar in beeld te brengen. Vaak filmt hij ze van achteren, een beetje zoals in holocaustfilm en Oscarwinnaar Son of Saul uit 2015, die je ook een soort gevangenisfilm kunt noemen. Zonder hun daden te vergoelijken laat van Oostrik zien hoe heftig het is om als tienerjongen ‘geïnstitutionaliseerd’ te zijn, niet alleen omdat je geen vrijheid hebt, maar vooral omdat je je niet begrepen voelt door therapeuten, begeleiders en bewakers.

hier-is-het-nooit-stil-2

Damian bijvoorbeeld, een intelligente, assertieve jongen die zichzelf “filosofisch en onwetend” noemt, en veel leest en schrijft. Zijn psychologe haalt hem op uit zijn cel — verslapen — en neemt hem mee naar een kantoor. Ze vraagt hoe het gaat. “Goed hoor”, zegt hij. “Geen problemen.” Hij lijkt gesloten, maar is dan ook een jongen van een jaar of 17 die net wakker is, niet ontbeten heeft en in een jeugdgevangenis zit. Zij schrijft van alles op en zegt: “Ik merk dat je óf nog niet wakker bent, óf geen zin hebt. Of heb je misschien een ochtendhumeur?”

Daarna blijkt dat elk verlof van hem tot nu toe is ingekort door personeelstekort, en dat hij zijn moeder en broertje daardoor niet heeft kunnen zien. Ze vraagt hoe hij zich daarbij voelt. “Hoort erbij,” zegt hij. Als zijn psycholoog hem de woorden in de mond probeert te leggen dat het hem allemaal niet uitmaakt, reageert hij assertief en welbespraakt. De psycholoog komt daarna slecht uit haar woorden, Damian lijkt haar verbaal de baas. Het is een pijnlijke scène, je gunt die jongen een betere psycholoog.

Ook Abou en Germain zijn jong en boos. Germain is groot, stil en driftig. Als hij onbedoeld een regel heeft verbroken en niet uit zijn cel mag, schopt hij tegen de deur. Abou is sterk, baldadig en luidruchtig, en als het einde van zijn celstraf nadert wordt hij recalcitrant. Alledrie de jongens voelen zich onbegrepen.

Natuurlijk heeft Oostrik de pijnlijkste momenten uitgekozen – er gaat vast van alles heel goed in zo’n inrichting – en zullen ze in de kliniek ook te maken hebben met bezuinigingen op een toch al krap budget. In veel landen is het slechter gesteld met de behandeling van gedetineerden, en bovendien zijn er nog tal van andere zorgsectoren die geld en getalenteerde mensen nodig hebben. Toch denk ik even aan Michael Moore’s Where To Invade Next (2015), waarin de Amerikaan op bezoek gaat bij een gevangeniseiland in Noorwegen. De gedetineerden — ook moordenaars met getatoeëerde gezichten — hebben de ruimte om naar buiten te gaan, beheren de sleutels van hun eigen kamer, ze koken samen, kunnen studeren en maken kunst. Het contrast met Oostriks documentaire suggereert dat ons gevangenissysteem verre van ideaal is.

Dit artikel verscheen op VICE, tijdens IDFA. Zie hier.