Behalve baard, bril, borsthaar en buikspek deel ik met vermaard filmregisseur Francis Ford Coppola een eclectische leesstijl. “Mijn leesgedrag is een soort rivier waar ik vrijelijk in rondzwem,” citeerde Berend Jan Bockting hem twee weken geleden in de Volkskrant. Ik las dit en dacht: ha, mijnes ook. Toen ik tijdens mijn Engelstalige studie in Tilburg aan de academic advisor vertelde wat ik zoal las, boetseerde hij de lucht uit zijn keel met zijn Brabantse mond in de volgende klanken: “O, dus je leest eigenlijk van alles en nog wat.”
Na een korte stilte trok hij zijn wenkbrauwen op, waardoor de verticale groeven boven zijn neus verdwenen en er een weelderig golvenpatroon voor in de plaats kwam. Later leende ik hem een boek van Zygmunt Bauman uit, met de pregnante titel Does Ethics Have a Chance in a World of Consumers?, dat ik een jaar erna ongelezen terugkreeg. Heeft Zygmunt Bauman een kans in een wereld vol consumenten, vroeg ik me toen af. Zelf heb ik het boek ook nog steeds niet gelezen, wat je als een antwoord kunt beschouwen.
In diezelfde Volkskrant stond een column over de populariteit van de pil, waarmee het dikke boek bedoeld werd. “Boeken worden steeds dikker,” las ik. “De wat wankelende boekhandel lijkt het medicijn te zien in de dikke pil.” Mensen doen elkaar graag dikke boeken cadeau, dat snap ik wel. Of ze daarna ook gelezen worden is een tweede. Een paar maanden terug kreeg ik van een lieve vriend City on Fire cadeau, dat ik ook nog niet heb gelezen. Ik lees sowieso weinig de laatste tijd, behalve de Volkskrant, omdat ik me daarop geabonneerd heb en me nu verplicht voel hem ook te lezen. Zo las ik rond de kerst een artikel waarin het lezen van een dikke pil “een daad van verzet” werd genoemd. Als de Derde Wereldoorlog uitbreekt ga ik Thomas Mann en Tolstoj lezen.
Lange tijd las ik in Gravity’s Rainbow, met 902 pagina’s en lettergrootte 1,5 de dikste pil waarin ik ooit begonnen ben. Dat Jan het boek met pretschuim op zijn bloedogen uitlas bewonder ik, maar mij lukte het niet. De eerste 300 pagina’s had ik er nog wel plezier in, daarna moest ik me vooral verzetten tegen de neiging een ander boek te gaan lezen. Rondom pagina 500 werd het me droef te moede, en met een wanhopige blik op alle opportunity costs in mijn boekenkast besloot ik Pynchon weg te leggen en mijn ongelezen boeken op alfabetische volgorde te gaan lezen. Met mijn huidige leestempo ben ik pas weer bij de P van Pynchon als Brendan Dassey zijn onterechte gevangenisstraf al heeft uitgezeten (Netflix snijdt in je leestijd, maar ik raad iedereen met een rechtsgevoel aan om Making A Murderer te kijken. De pilot staat hier.)
Als je erover nadenkt lijkt het lezen van je boeken op alfabetische volgorde stupide en fantasieloos. Dat is het ook. Het toont dat ik een dolende ziel zonder helder afgebakend interesseveld ben. Ik wil alle klassiekers lezen, bijna alles wat vrienden me hebben gegeven of aangeraden en alles waarvan ik denk dat het mijn gebrekkige geest kan verruimen. Dat gaat nooit lukken natuurlijk, al is het maar omdat de frequentie waarmee ik boeken in huis haal hoger is dan die waarmee ik ze uitlees.
Volgens de Amerikaanse theaterregisseur Peter Sellars, die ik vorig weekend sprak na zijn inspirerende Nexus-lezing Climbing the Razor-Path Mountain and Leaping Into Fire, is het typisch Westers om te streven naar zo’n encyclopedische volledigheid. De spectaculaire titel van zijn lezing is afkomstig uit de Avatamsakasoetra, een boeddhistische tekst die volgens Wikipedia “de kosmos van oneindige werelden” beschrijft. De tekst bestaat uit 39 boeken, en je moet je niet voornemen om die allemaal te gaan lezen, aldus Sellars. “Er zijn boeddhistische monniken die hun hele leven drie alinea’s bestuderen. Beter richt je je op een klein deel van het volumineuze geheel,” zei hij. De impuls om alles te willen lezen is een impuls om de wereld der letteren te koloniseren, om alles te bezitten. Gierigheid dus, in plaats van nieuwsgierigheid.
Dit toont zich ook op een moment dat we allemaal kennen, althans ik wel: je gaat naar een verjaardag en je hebt geen cadeau, dus je besluit een boek uit je eigen kast weg te geven, want je hebt er toch meer dan je er in een mensenleven kunt lezen. In de tijd die ik in mijn leven al voor mijn kast heb staan dubben welk boek ik dan weggeef, en of het een nieuw, een gelezen, of een ongelezen tweedehands boek gaat zijn, had ik een middelgrote verhalenbundel kunnen schrijven.
Dit doet me denken aan een verhaal wat ik ooit hoorde over een Westerse wetenschapper die naar de opgraving van het terracottaleger in China ging en vroeg waarom ze alles zo langzaam opgroeven. “We gunnen het de volgende generatie wetenschappers ook om hieraan te werken,” kreeg hij als antwoord. Zonder Oriëntalistisch te zijn kun je dit wijs noemen. Zo’n houding moet ik leren aannemen ten opzichte van boeken.
Maar voor nu lees ik mijn boeken dus alfabetisch. Je kunt daar van alles van vinden, maar het is een methode, en het prikkelt mijn nieuwsgierigheid en confronteert me met schrijvers en boeken die ik anders niet direct zou lezen, zoals Het huis van de moskee van Kader Abdolah. Verder is het een relatief onschuldige manier om uit de kroeg te blijven, om met historicus Peter W. Klein te spreken.
Als je tot hier hebt gelezen en je bent niet mijn moeder, dan zie ik je als een van mijn beste vrienden en mag je een keer komen eten. De hierop volgende alinea is saai en exhibitionistisch, als je nog graag iets over het boek The White Tiger wil lezen kun je het beste doorgaan naar de volgende.
De linker bovenhoek van mijn boekenkast ziet er als volgt uit: naast Kader Abdolah staat Chinua Achebes Things Fall Apart, dat ik vorige zomer las en waarvan ik later ook twee verfilmingen keek om vast te stellen of je een boekverfilming kon vergelijken met het drinken van varkensvlees door een rietje, zoals Peter Buwalda beweerde. Daarnaast staat een serie boeken van de geniale humorist Douglas Adams die ik jaren terug las en waar ik nog weleens aan moet denken. Daar weer naast staat een boek dat ik tot voor kort niet had gelezen, het tweede boek op mijn alfabetische boekentour: The White Tiger van Aravind Adiga. Het stond oorspronkelijk bij mijn ouders thuis bij mijn broertje op de plank, maar sinds zijn vertrek naar Brazilië zes jaar geleden heb ik mondjesmaat wat van zijn verweesde boeken onder mijn hoede genomen.
The White Tiger is de roman waarmee Aravind Adiga in 2008 op zijn 33ste debuteerde, wat hem meteen de Man Booker Prize opleverde. Het is een verhaal over een jongen die zich in het hedendaagse, kapitalistische India opwerkt van chauffeur/huisslaaf tot ondernemer/filosoof, onder meer door zijn werkgever, de rijke zoon van een nog rijkere grootgrondbezitter, te vermoorden.
Hoofdpersoon en verteller Balram Halwai vertelt zijn levensverhaal in zeven brieven aan Wen Jiabao, op dat moment premier van China. Balram is al succesvol ondernemer met een eigen kantoorruimte met kroonluchter als hij op de radio hoort dat Jiabao zijn stad zal bezoeken. Hij besluit Jiabao te schrijven om te vertellen over de dagelijkse realiteit in India, als tegenhanger voor de informatie die hij van de corrupte Indiase overheidsinstanties zal krijgen. Met humor beschrijft Balram de vernederende situaties waarin hij zich bevond voor hij besloot zich vrij te vechten: slapen tussen de kakkerlakken, de schimmelvoeten van je meester masseren, een contract ondertekenen dat jij een kind hebt doodgereden in plaats van de dronken vriendin van je baas.
Balram vergelijkt de kolossale Indiase onderklasse met een hok vol slachtkippen, The Great Indian Rooster Coop noemt hij het:
Never in human history have so few owed so much to so many, Mr. Jiabao. A handful of men in this country have trained the remaining 99,9 percent—as strong, as talented, as intelligent in every way—to exist in perpetual servitude; a servitude so strong that you can put the key of his emancipation in a man’s hands and he will throw it back at you with a curse. (149)
Waarom functioneert dat kippenhok? Waarom breekt er niemand los? Stel je voor, een slaaf besluit het geld van zijn meester te stelen en ervandoor te gaan. Wat gebeurt er dan? Het antwoord: familie.
[T]he pride and glory of our nation, the repository of all our love and sacrifice, (…) the Indian family, is the reason we are trapped and tied to the coop. (…) [O]nly a man who is prepared to see his family destroyed—hunted, beaten, and burned alive by the masters—can break out of the coup. (150)
Bovendien zetten andere slaven je op je plek als je op eigen houtje iets wil ondernemen. “The coop is guarded from the inside.” Het losbreken uit het kippenhok is zo zeldzaam als het zeldzaamste dier in de Indiase jungle: de witte tijger. Balram is die witte tijger. Niet dat het makkelijk voor hem is om uit zijn ketenen te breken. Het verlangen om te dienen is hem met de paplepel ingegoten, “the way sewage and poison are poured into Mother Ganga.” (165)
Dat Balram zijn meester Mr. Ashok doodslaat is begrijpelijk, gezien zijn omstandigheden. Adiga, voormalig correspondent van Time, geeft de Indiase onderklasse, de mensen uit “the Darkness”, een stem, en toont aan hoe corrupt de machtselites zijn. Als ik de zoon van een rijke Indiase landlord was en dit las dan zou ik me schamen.
Ondanks alle ellende is Balram wel positief over de toekomst van India. Hij denkt dat het land zich snel zal ontwikkelen, en dat hijzelf de toekomst representeert. Bovendien denkt hij dat “de witte mens” op zijn retour is. “All of them look so emaciated—so puny. You’ll never see one with a decent belly.” (261) Het homohuwelijk en mobiele telefoons zorgen voor zijn verdere degeneratie, waardoor Balram stelt:
“White men will be finished within my lifetime. There are blacks and reds too, but I have no idea what they’re up to—the radio never talks about them. My humble prediction: in twenty years time, it will be just us yellow and brown men at the top of the pyramid, and we’ll rule the whole world. And God save everyone else.” (262)
We zullen zien. De opkomst van de oranje mens in Amerika voorspelt in ieder geval weinig goeds. In het wild is de witte tijger nog altijd een grote zeldzaamheid.
Dit artikel schreef ik voor De Gebroken Rug.