Ik wilde Merlín y familia lezen, een Galicische klassieker over de tovenaar Merlijn, maar omdat er geen Nederlandse vertaling is, week ik uit naar Arthur, koning voor eens en altijd van Terence H. White. Ik las de versie van Max Schuchart uit 1979, en hoewel deze slordigheden bevat – neem een zin als ‘De mensen in die tijd hielden dr heel andere denkbeelden over het africhten van honden op na als wij’ – verkneukel ik me in het verouderde taalgebruik en mag ik er regelmatig het woordenboek op naslaan.
Zo las ik dat de kennel van Sir Ector, pleegvader van Arthur, bestond uit ‘wolfshonden, honden die op het gezicht joegen, en bloedhonden en brakken’. Ik kende ‘brak’ goed als de gammele toestand na overmatig alcoholgebruik (zie ‘krokant’), maar behalve een kater blijkt brak dus ook een hond te zijn: een ‘jachthond die lopend, met de neus aan de grond, wild zoekt en volgt’, ook wel ‘brakhond’ of ‘braque’ genoemd. Zoek ik op ‘brak hondenras’, dan vind ik onder meer de Tiroler Brak en de Braque Saint-Germain.
‘De brakken zagen eruit als beagles’, lees ik in het verhaal over koning Arthur, en ‘de brakken blaften muzikaal’ toen tijdens de jacht een zwijn uit zijn leger verdreven werd.
Brak zou verwant zijn aan het Middelhoogduitse bræhen, dat ‘ruiken’ betekent, iets wat deze honden goed kunnen. Volgens Wikipedia heeft de Braque Saint-Germain daarbovenop het fabelachtige instinct ‘om wild met opgeheven voorpoot aan te wijzen’. Het Latijnse fragrāre (‘sterk ruiken’) zou met braehen samenhangen, de stam van het Engelse fragrance (geur, welriekendheid). Braque, bracke, braco, bracco – in Frankrijk, Duitsland, Spanje en Italië heten jachthonden ook zo. Al deze informatie was met drie muisklikken te vinden; ik hoefde er niet lang naar te speuren.
Geschreven voor de Volkskrant