Requiescat in pace, daar staat de afkorting voor, beter bekend als rest in peace, en hoewel ze vooral op zerken en stèles prijkt, hoor je bij het verscheiden van deze of gene, vooral als het geen naaste betreft, haar ook wel als zodanig worden uitgesproken, met een rollende r, als in: ‘Heb je het gehoord? Campert is overleden.’ ‘Och, ik was dat nog niet aan de weet gekomen. Rip.’
De milde ironie van het uitspreken van de afkorting verdoezelt, het zal weer eens niet, het ongemak van het spreken over ‘de stilte in de zaal/ nadat het laatste woord geklonken heeft’, zoals Campert de dood omschreef in Poëzie is een daad.
Ik had Het leven is verrukkulluk tot voor kort nog niet gelezen, maar het stond wel in mijn kast, wat voor vele boeken van wel of niet in vrede rustende schrijvers geldt. De taal van dit verhaal is, ik weet dat inmiddels, op een prettige manier eigenaardig. ‘Wie teerst kwam ook teerst maalde’, ‘het seksjuwelen verkeer’, ‘tachtigers die naar ttwinkelen, trinkelen en tblinkelen van twater keken’. Een bejaarde ‘baliekluiver’ (nietsnut) met ‘puilpuilende’ ogen die ‘een beetje sunnyle’ wordt genoemd, naar eigen zeggen een ‘hongerhalsje’ en een ‘basvetter’, betoogt al ‘roggullund’ dat de jeugd niets anders doet dan ‘rokkenrollen’ en ‘dzjojrijden’.
Verrukkulluk, had ik hier ook boven kunnen zetten, maar het werd rip. Campert schreef een gedicht met die titel, R.I.P.: ‘Eens is het vrede/ en hoeven wij ons niet meer in te graven/ in zolderkamer of kantoor/ en wat een rust:/ het woord blijft in de loop/ waar wij het langzaamaan vergeten/ eindelijk tijd om in het gras te liggen’.
Aan R.C., vanuit de zolderkamer: rip.