Naast dutten is koken een beproefde methode om op druilerige middagen de wanhoop op afstand te houden. Vorige week maakte ik voor het eerst gumbo, een stoofschotel met multiculturele wortels in 18de-eeuws Louisiana, Amerika. Drie kwartier roerde ik op middelhoog vuur bloem en zonnebloemolie tot een lobbige roux, om er daarna de heilige drie-eenheid van ui, groene paprika en bleekselderij bij te kiepen. Dan redelijke hoeveelheden knoflook, cajunkruiden, peterselie en kippenbouillon, en tot slot gegrilde kip, gekookte garnalen en een scabreuze dosis rookworst. Serveren met rijst en een boterige chardonnay.
Met vier vrienden aan tafel ging de pan een eind leeg, maar niet helemaal. Een dag later opperde mijn Amerikaanse ex, aan wie ik het verhaal over de schotel trots oplepelde, dat ik van het restant een ‘soepmoeder’ kon maken, een woord dat door de dubbele oe-klank op mijn interesse kon rekenen. Ze stuurde me een artikel waarin het eeuwenoude concept wordt uitgelegd: eet je soep en houd je iets over, maak daar dan later nieuwe soep van door ingrediënten toe te voegen, ad infinitum. Zo ook met stoof, ook wel ‘eeuwigheidsstoof’ genoemd, aldus Wikipedia. In Perpignan zou van de 15de eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog een immer aangelengde runderstoof hebben staan sudderen.
Hier te lande is de term onbekend. Googlen van ‘soepmoeder’ leverde tot de publicatie van dit stukje slechts 33 hits op, alle verwijzend naar moeders die soep maken, niet naar de wedergeboorte ervan. Gaat heen en vermenigvuldigt uw soep.
Geschreven voor de Volkskrant, zie hier.