In 2020 resideerde ik een poosje in een anarchistische commune op het Noord-Spaanse platteland. De oprichter had vier schapen gekocht van een naburige boer. Een was al in 2019 doodgebeten door een hond. Voor de drie nabestaanden zorgden we liefdevol, tot we op een dag terugkwamen van het verjaardagsfeest van een lokale zanger en de schapen stijf en aangevreten in de rivier vonden. Gedood door een wolf, was na autopsie de conclusie van de autoriteiten. Slachtoffers van een ‘co-existentieconflict’, blijkt nu.
Ik las het woord maandag in het AD. ‘Afschieten wolf moet makkelijker worden’, kopte de krant. Sinds de terugkeer van de wolf sterven maandelijks tientallen schapen ‘als gevolg van wat ze in Brussel ‘co-existentieconflicten’ noemen’, aldus het artikel. Het werkelijke aantal doodgebeten schapen ligt veel hoger, want ‘soms heeft een schaap ook een co-existentieconflict met een hond of vos.’ (Honden en vossen bijten jaarlijks vijf- tot veertienduizend schapen dood, stond diezelfde dag in Het Parool.)
Wie in Brussel noemt dit ‘co-existentieconflicten’? Googelen van het woord levert nog geen tien resultaten op, waarvan slechts één ouder dan een week, een wetenschappelijk stuk getiteld ‘Als systemen botsen: omgaan met co-existentieproblemen in de landbouw’ uit 2011. ‘Co-existentieconflicten’ komt er veertien keer in voor, maar het artikel gaat over het naast elkaar bestaan van voedselproductiesystemen, niet over dat van soorten.
Hoe langer ik over het woord nadenk, hoe meer ik er een co-existentieconflict mee ervaar. ‘Co-existentie’ betekent ‘het tegelijk aanwezig zijn’, ‘het naast elkaar bestaan’. Is dat niet een noodzakelijke voorwaarde voor een botsing? Kun je in een staat van onvrede zijn met iets of iemand waarmee of met wie je niet co-existeert? Als er al sprake is van een co-existentieconflict, dan is het tussen de mens en de rest van het leven op deze planeet.