In de wereld van Miller’s Crossing (1990), de derde film van de broers Coen, draait alles om macht en geld. Een Ier, een Italiaan en een Jood strijden in deze film noir ten tijde van de Amerikaanse drooglegging in de jaren dertig van de vorige eeuw om de winsten uit gokken en drinken, zo’n beetje het enige wat de mensen in de film graag doen. De overheid, belichaamd door de burgemeester en de politiechef, schaart zich achter de partij met de meeste macht. Eerst zitten ze bij de Ier Leo (Albert Finney) aan tafel, later op exact dezelfde wijze bij de Italiaan Johnny Caspar (geinig gespeeld door Jon Polito).
De Ier Tom Reagan (Gabriel Byrne), de gulzig rokende, drinkende en gokkende held van dit verhaal, maneuvreert zich slim tussen deze machtsstrijd door. Zijn doel is te overleven, hij is een pure opportunist en heeft net als de overige personages geen andere principes dan egoïsme, de kernwaarde van het kapitalisme. Niet toevallig deelt hij zijn achternaam met de Amerikaanse president die in de jaren tachtig de New Deal afbrak, het neoliberalisme propageerde en bedrijven ruim baan gaf om nog meer winst te kunnen maken, onder het mom van “greed is good”, zoals Gordon Gekko het eerder verwoordde in Wall Street (1987).
Miller’s Crossing toont het ongereguleerde kapitalisme in zijn extreemste vorm, maar is ondanks zijn nihilistische personages zelf uiterst geëngageerd en principieel, ook gezien zijn verschijnen aan het eind van de Koude Oorlog en het begin van de jaren negentig. Het was het moment waarop Fukuyama “het einde der geschiedenis” aankondigde, want vanaf dan, na de val van de muur, zou het kapitalisme ervoor zorgen dat overal ter wereld liberale democratieën zouden ontstaan, wat uiteraard niet gebeurd is, want ongereguleerd kapitalisme is een race naar de bodem, zoals Miller’s Crossing laat zien.
Geschreven voor de masterclass Film & Leven in EYE.